Het begin en het einde van een tentoonstelling vormen vaak een sleutel om de belangrijkste boodschap of de centrale betekenis ervan te vatten.
Dat geldt ook voor het pas geopende Nationaal Holocaustmuseum aan de Plantage Middenlaan – en dan blijkt direct dat dit museum in meerdere opzichten afwijkt van veel gelijknamige instellingen elders.
Het eerste beeld dat de bezoeker bij binnenkomst te zien krijgt, is een levensgrote zwart-wit foto van een kleine jongen in korte broek, lopend langs ontzielde en uitgemergelde lichamen, opgestapeld langs de weg bij het zojuist bevrijde concentratiekamp Bergen-Belsen. Met een schuchtere blik kijkt hij de camera in. Het is de zevenjarige Sieg Maandag, een Amsterdamse jongen die het kamp overleefde. Een huiveringwekkend beeld, waaruit niettemin ook onschuld en hoop op een toekomst spreken.
Het laatste beeld van de tentoonstelling is een pagina uit een fotoboek uit de oorlogsjaren, waarvan de lijst nogal rommelig is opgevuld met portretjes van een vrouw en twee mannen, met daaronder in grote letters geschreven vergeet ons niet! De fotopagina hangt in een kleine vitrine, vlak voor de uitgang, en is pas goed zichtbaar als je een lichtknopje indrukt. Vergeet ons niet! – drie mensen, die de dood tegemoet gingen, vragen ons hen niet te vergeten. Dat is wat het museum de toeschouwer wil meegeven.
Ingetogen
Je zou kunnen zeggen dat de tentoonstelling in veel opzichten ingetogen is. Die kwalificatie lijkt te schuren met het thema ervan, maar toch is dat wat het museum uitstraalt: ingetogenheid in vormgeving, woordgebruik en oordelen, zonder dat daarmee iets wordt afgedaan aan de aard of de omvang van de verschrikkingen. Zo is het museum er uiteindelijk – terecht – niet voor teruggeschrokken om ook gruwelijke, aangrijpende beelden uit de kampen te tonen.
De indruk van ingetogenheid is nauw verbonden met de intense gerichtheid op individuele verhalen, opgebouwd rond persoonlijke objecten, foto’s, brieven en documenten, zoals de zelfgemaakte ring en de brief die Siem Vos, gevangen in Auschwitz-Birkenau, in augustus 1944 op miraculeuze wijze aan zijn jarige geliefde Roza wist te bezorgen. Zij overleefde het kamp, hij niet. Uiteraard komt ook de bredere geschiedenis van de vervolging en de vernietiging aan bod, maar die krijgt voor alles betekenis in de verhalen van individuele mannen, vrouwen en kinderen.
Ingetogen, vol mededogen – verhalen die voor alles getuigen van verlies. Dat is misschien wat de tentoonstelling in de kern is: een verzameling van verhalen van verlies, opgebouwd uit de flarden van een wereld die verdwenen is, van gemeenschappen, gezinnen en mensen die zijn vermoord, beroofd, getekend. Verwoeste levens. In dat opzicht is het museum een echo van Ondergang van Jacques Presser, het belangrijkste boek over de Jodenvervolging in Nederland uit 1965. Ook Presser wilde in de eerste plaats de slachtoffers hun stem teruggeven.
Verdwenen wereld
Behalve deze verwantschap in intentie en verbondenheid met de slachtoffers zijn er meer overeenkomsten met het werk van Presser, te beginnen met de nadruk op de beklemmende en verpletterende impact van de stortvloed van anti-Joodse besluiten en maatregelen, in de tentoonstelling geprojecteerd op de muren van de eerste zalen. Maar ook, bijvoorbeeld, de staccato-aanduidingen van de zalen – ‘Geen weg terug’, ‘Klem’ en ‘Moord’.
De centrale boodschap in Amsterdam is ‘Vergeet ons niet’
niet: ‘Nooit weer’.
De gelijkenis met Ondergang leidt als vanzelf naar een andere conclusie: de expositie laat zich voor alles kennen als een historische tentoonstelling over de Jodenvervolging in Nederland. Daarmee wijkt de tentoonstelling in Amsterdam af van die in veel andere Holocaustmusea, te beginnen met de ‘oerversie’ ervan, het United States Holocaust Memorial Museum in Washington. Dat museum is niet alleen groots en omvattend opgezet, maar draagt ook een duidelijke politieke boodschap uit, zoals ik heb beschreven in een eerdere bijdrage aan De Vrijdagavond: Politiek doel of Gedenkteken. De centrale boodschap in Amsterdam is ‘Vergeet ons niet’ – niet: ‘Nooit weer’.
Holocaust of beter Shoah museum?
Je zou je – op basis van zijn opzet en strekking – zelfs kunnen afvragen of het museum aan de Plantage Middenlaan wel een ‘Holocaustmuseum’ is. De tentoonstelling gaat in de allereerste plaats om de vervolging van Nederlandse Joden, waarbij er in de marge ook aandacht is voor Roma en Sinti, en niet over ‘de Holocaust’, opgevat als de genocidale politiek in bredere zin, die zich ook richtte tegen psychiatrische patiënten, sociaal-zwakkeren, homoseksuelen, Russische krijgsgevangenen en andere als minderwaardig beschouwde groepen.
Zo bezien had het museum in Amsterdam misschien beter het Nationaal Shoah Museum kunnen heten, of het Jacques Presser Museum, zoals ik jaren geleden al eens suggereerde. Er waren uiteraard krachtige argumenten voor de naam ‘Holocaustmuseum’, maar de tentoonstelling die de afgelopen jaren met zoveel zorg en overtuiging is opgebouwd draagt iets anders uit.
Dit is voor alles een huis van verlies – en daarmee een plaats van rouw.
cover: Nationaal Holocaustmuseum, foto Mike Bink, courtesy Joods Cultureel Kwartier
Frank van Vree beschrijft scherp de afwijkende keuzes die we maakten voor de vaste presentatie ‘Nederland en de Sjoa’ in het Nationaal Holocaustmuseum zoals de ingetogen vormgeving, het staccato taalgebruik. Geen enkele keuze in het museum is toevallig, niet van ontwerp of materialen, van woorden, verhalen of objecten. En inderdaad is alles afgestemd op die bovenliggende ambitie om niet alleen in beeld te brengen hoe de geschiedenis van die vervolging en moord op Joden uit Nederland verliep en werd uitgevoerd, maar ook juist de mensen die het betrof. Mensen die zeer divers waren, die op verschillende plekken woonden, hun leven zelf invulden en ook hun Joodse identiteit en tegelijk als onderscheidend individu herkenning bij bezoekers oproepen. Daarmee wordt het verlies van hen voor de Nederlandse samenleving tastbaar en invoelbaar. Juist dat helpt bezoekers zich meer te willen verdiepen in deze gebeurtenissen.
Wat Van Vree niet beschrijft is dat diezelfde gelaagdheid ook is toegepast op andere perspectieven. De misdaden op muren noemt hij, maar ook de daders zijn nadrukkelijk aanwezig in de museale ruimte. Ongemakkelijk herkenbaar als ouder, vriend, muziekliefhebber of een ‘boy-next-door’, dus allemaal verre van stereotype. En natuurlijk de toeschouwers die soms meer, en vaak ook minder, handelden bij het aanzien van de Jodenvervolging. ‘Een huis van verlies’ suggereert Van Vree als titel ‘Een door mensen veroorzaakt verlies’ zou ik willen aanvullen.
Annemiek Gringold
Hoofdconservator Nationaal Holocaustmuseum