In een vorig artikel besteedden we aandacht aan het boek van Tjitte de Vries over de Poolse Landau’s in Amsterdam en Friesland. In dit boek besteedt De Vries veel aandacht aan Mosiek Hercke Landau, oppervoorzanger van de Amsterdamse Raw Aron Schuster Synagoge, ofwel de Obrechtssjoel.
Orthodoxe opleiding in Polen en Berlijn
In Polen mocht alleen de oudste zoon van Joodse families studeren. Dat voorrecht was weggelegd voor Mosiek Hercke Landau, de oudste zoon van Menachem Mendele Landau (1861-1941) en Faige Lea Flonder (1871-1916). Eerder was dochter Chana (1889-1942) geboren.
Vader Menachem was in het Poolse Kłodawa herbergier én chazzan in de plaatselijke synagoge. Na Mosiek Hercke (1890-1943) kwamen nog acht kinderen ter wereld.
Eerst ging hij naar de jesjiwa in Radin (nu Radun in Wit-Rusland) gesticht door de bekende Litouwer rabbijn Yisrael Meir ha-Kohen Kagan (1838-1933). Kagan wordt als een van de 36 ‘Verborgen Rechtvaardigen’ beschouwd, mannen die G-d en de wereld in nederigheid dienen. Hij werd ook aangeduid als Chofetz Chaim.
Na deze gedegen Talmoedhogeschool werd Mosiek naar Chestochow gestuurd (nu Częstochowa) waar rond 1900 ruim een kwart van de bevolking Joods was. In 1906 richtte Abraham Ber Birnbaum (1864-1922), oppervoorzanger van Chestochow, er de eerste voorzangschool van Polen op. Erg veilig was de omgeving niet voor de studenten: in 1902 had er nog een pogrom plaatsgevonden waarbij veertien slachtoffers vielen. Na deze school voltooide Mosiek zijn opleiding in Berlijn waar hij anderhalf jaar in de leer was bij professor Orchow.
Mosiek Landau, circa 1930
Eerste betrekkingen
Mosiek moet beslist goed geweest zijn in zijn vak want begin jaren twintig kreeg hij een aanstelling in Danzig dat van 1920 tot 1939 een Vrijstad was.
Danzig was een centrum van liberaal Jodendom met een Grote Synagoge waar plaats was voor tweeduizend mensen. De orthodoxe Mosiek voelde zich hier echter niet thuis. Hij verruilde het prestigieuze Danzig daarom voor het Poolse Turek. Hier woonden in de jaren dertig ongeveer drieduizend Joden (slechts dertig van hen zouden de Tweede Wereldoorlog overleven). Mosiek leefde waarschijnlijk op in dit orthodoxere oord waar hij de mensen beter begreep.
Amsterdam
Toen kwam er een vacature in Amsterdam waar men een oppervoorzanger zocht voor de nieuwe sjoel aan het Jacob Obrechtplein.* Het bestuur was bereid een salaris van fl. 4500 per jaar te betalen en bood een dienstwoning en kindertoeslag waardoor het loon kon oplopen tot wel 6000 gulden. Daarvoor eisten de bestuurders topkwaliteit. De nieuwe cantor moest gedegen kennis hebben van de Joodse liturgie, teksten, melodieën en rituelen. De beoogde voorzanger moest muzikaliteit vertonen en een zedelijk en godsdienstig leven leiden. Ook diende de man gezond te zijn zodat hij zijn taken naar behoren kon uitvoeren.
Amsterdam was een veilige plaats: Nederland was als neutraal land al decennia buiten oorlogen gebleven en het antisemitisme was er niet zo virulent als in Polen. Landau besloot te solliciteren. Hij was niet de enige: er kwamen 55 brieven binnen waaronder een van Joseph Schmidt (1904-1942) later een beroemde tenor en filmster.
Voordracht van drie
Landau beschreef zichzelf als een dramatische, lyrische tenor met een klassieke opleiding en zijn taal was die van een goed godsdienstig man. Zijn vrij korte brief maakte indruk en/of men had van hem gehoord. Hoe dan ook: Mosiek Hercke Landau kwam op de voordracht van drie te staan waaruit die leden die een vaste plaats in sjoel hadden mochten kiezen nadat ze hen in proefdiensten hadden gehoord. De andere twee uitverkorenen kwamen uit Krakow en Ober-Kassel.
Bij de verkiezing zat de sjoel stampvol, een goede voorzanger máákte de dienst, zo iemand was belangrijk. Van de 163 uitgebrachte stemmen gingen er 127 naar Landau. In augustus verhuisde hij met zijn vrouw Hanna Trajda Szczecinka (1892-1943) en hun vijf kinderen naar Amsterdam.
Op donderdag 19 september 1929 was ’s avonds de officiële ambtsaanvaarding. Het werd een Avondgebed met toespraken en veel muziek van het koor en van de nieuwe man die in de pers omschreven werd als innemend, beschaafd en geleerd, kortom een man van distinctie.
‘U kunt dus ook duwen’
Met rabbijn Philip Coppenhagen (1878-1944) was de verstandhouding uitstekend. Toen ze eens pech hadden met een auto duwde Landau de wagen aan, waarop de rabbijn zei: ‘Ik wist wel dat U kon trekken [langzaam zingen], maar U kunt dus ook duwen.’
Landau oogstte volop lof voor zijn indrukwekkende voordracht en daarom werd hij een veelgevraagd zanger. Hij trad op in Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Maastricht. Voor de AVRO-radio gaf hij samen met het synagogale koor een half uur durend concert. Verder zette hij zijn talenten in voor bijeenkomsten ten behoeve van de Duitse vluchtelingen die na Hitlers machtsovername in 1933 meer en meer naar Nederland kwamen.
Laarzen en lange baard
Mosieks vader Menachem Mendele, die weduwnaar was, kwam in 1929 bij hen wonen. Menachem zag er uit als een behoudende Oost-Europese Jood, gekleed in kaftan, laarzen en met een lange baard. Hij werd vanaf 1932 verzorgd door zijn dochter Chaja (1906-1943) die zich ook in Amsterdam vestigde. In 1941 overleed de oude Menachem Mendel en hij werd met alle eer begraven op de Joodse begraafplaats van Muiderberg.
Twee van Mosieks kinderen, Ida (1916-1982) en Juda (1918-1989), voelden zich aangetrokken tot het zionisme dat Mosiek zelf als vroom man afwees. Het Heilige Land zou pas onder leiding van de Messias weer voor de Joden worden bestemd. Zionisme beschouwde hij, zoals veel orthodoxen in die tijd, als een wereldse beweging die tegen dit heilsplan inging. Ondanks Mosieks stellingname vertrok Ida in 1936 naar Palestina en vanaf 1938 volgde Juda een landbouwpioniersopleiding in Heemstede.
Oorlog
De voorzanger onderhield goede betrekkingen met de pastoor van de O.L.V. van de Allerheiligste Rozenkrans. Deze zocht voor het hele gezin Landau onderduikplaatsen in Zuid-Nederland, maar Mosiek weigerde er gebruik van te maken, omdat hij niemand in gevaar wilde brengen en het gezin niet op één adres terechtkon.
Dochter Sara Rachel Kropveld-Landau werd op 23 juli 1943 in Sobibor vermoord, op 3 september gevolgd door haar man Samuel Kropveld, haar ouders Mosiek en Hanna, haar zusters Chaja en Esterea en haar broertje Joseph Saul in Auschwitz. Ida, Juda en de in 1942 geboren kleinzoon Eliezer Nachman Kropveld overleefden de oorlog.
De Obrechtsynagoge was op gruwelijke wijze haar alom geprezen chazan kwijtgeraakt. Mosiek Landau kreeg na enkele jaren in Hans Bloemendal (1923-2015) een waardige opvolger.
Gebruikte literatuur: Tjitte de Vries, En toch willen we liever hier blijven. Over de gebroeders Landau en verders. (Palmslag 2022, 314 blz., € 24,50)
Met dank aan Tjitte de Vries en Eliezer Nachman (Peter) Kropveld
*Over de Obrechtsjoel in De Vrijdagavond:
Hoe de Obrechtsjoel in oude glorie werd hersteld
Over het boek de Obrechtsjoel ter gelegenheid van het 100-jarige bestaan in 2023:
Obrechtsjoel – Harry Elte en zijn meesterwerk voor Joods Amsterdam.
Over de Obrechtsjoel nu: zie RAS sjoel
cover: kandelaar in de Obrechtsjoel, foto Patrick Auerhaan
Geef als eerste een reactie