Dat de opening van het Nationaal Holocaust Museum een mijlpaal is, lijdt geen twijfel. Alleen: een mijlpaal op welke weg?
Veel reportages, in binnen- en buitenlandse media, spreken van het eerste Nederlandse museum over de Jodenvervolging en van een late erkenning van de verschrikkingen die de Joodse medeburgers tijdens de Duitse bezetting zijn aangedaan.
Een vergelijkbaar geluid had Jacques Grishaver ook laten horen in de aanloop naar het Nationaal Holocaust Namenmonument. Het was de hoogste tijd, zo zei hij: ‘sinds 1945 is alles wat de Joden en de Sinti en Roma is aangedaan, weggeschoven, en nu zijn we zeventig jaar verder en het is nog precies zo’.
Het zijn, op zijn zachtst gezegd, problematische uitspraken.
Wat gebeurde er de voorgaande 75 jaar?
Want als het werkelijk zo is dat pas met het namenmonument en het museum recht wordt gedaan aan de vervolgden en hun families, welke betekenis moeten we dan toekennen aan alles wat er de voorgaande 75 jaar op dit gebied is gebeurd?
Stellen ze dan werkelijk niets voor, de honderden monumenten door het hele land, de herinneringscentra, de Hollandsche Schouwburg, de werken van Herzberg, Presser en De Jong, de steeds grotere, officiële Auschwitzherdenkingen (nu Nationale Holocaust Herdenking) of de verschillende momenten waarop de regering en andere overheden openlijk toegaven tekort te zijn geschoten – om maar een paar belangrijke ijkpunten te noemen.
Emile Schrijver: het museum is eerder een eindpunt
Zo bezien drukte Emile Schrijver, directeur van het Joods Cultureel Kwartier, in de dagen voorafgaand aan de opening van het museum zich heel wat genuanceerder uit. Hij zag de totstandkoming van het museum eerder als een ’eindpunt’ van een lang proces. Over die uitspraak valt ook een hoop te zeggen, maar ze doet in ieder geval meer recht aan de ontwikkeling die de Nederlandse herinneringscultuur sinds 1945 heeft doorlopen.
Om met het laatste te beginnen: de opening van het Nationaal Holocaust Museum is inderdaad te beschouwen als een mijlpaal of eindpunt, maar dan wel van een heel specifiek proces, namelijk de definitieve aanpassing van Nederland aan de transnationale herinneringscultuur rond de Holocaust.
Woord Holocaust pas in 1979 gemunt
Deze cultuur kenmerkt zich in de eerste plaats door de naam: Holocaust, een term die tot 1979 in Nederland en de rest van Europa totaal onbekend was en pas ingang vond na de uitzending van de gelijknamige Amerikaanse mini-tv-serie, die wereldwijd insloeg als een bom. Dat was niet toevallig. Juist in die tijd begon ook in West-Europa de aandacht voor de nazistische vervolging en vernietiging toe te nemen.
In de daarop volgende decennia zou zich onder de noemer ’Holocaust’ – een concept dat breder was dan de tot dan toe gangbare aanduidingen, zoals ’Jodenvervolging’ en ’Auschwitz’ – een transnationale herinneringscultuur vormen, met een heel repertoire aan herdenkingsrituelen, monumentale vormen, musea en herinneringscentra, speelfilms en documentaires, getuigenisliteratuur en internationale organisaties.
Wetten tegen ontkenning
Rond het jaar 2000 maakten landen zelfs afspraken over een gemeenschappelijke herinneringspolitiek, inclusief de invoering van wetten tegen de ontkenning of relativering van deze geschiedenis – op zichzelf al een uniek fenomeen.
Nederland speelde in deze ontwikkeling een leidende rol. Dat het land niet voorop liep met de vestiging van een Nationaal Holocaust Monument en dito museum, zegt dan ook weinig over de ontwikkeling van de nationale herinneringscultuur sedert 1945. Integendeel, als je Nederland vergelijkt met andere landen in Europa, zoals Frankrijk, België of Duitsland, laat staan de landen in Oost-Europa, maakte de nazistische vervolging al vroeg een integraal deel uit van het nationale beeld van de oorlog.
Ondergang van Presser
Dat gold zeker na de publicatie in 1965 van Ondergang van Jacques Presser, waarvan in acht maanden 140.000 exemplaren werden verkocht en waarvan de boodschap als een schokgolf door Nederland ging.
Het boek liet niet alleen het volle licht vallen op de Jodenvervolging als een uitzonderlijk hoofdstuk in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, maar ook op de medeverantwoordelijkheid van Nederlandse bestuurders en overheidsdiensten en -instellingen.
Heersende nationalistische beeld
Daarmee haalde Presser het heersende nationalistische beeld van Nederland als een zwaar getroffen, maar heldhaftige natie onderuit. De jaren daarna veranderde er veel. Er kwamen financiële regelingen voor overlevenden, er verrezen monumenten en er was groeiende aandacht voor de slachtoffers, ook in de media, de literatuur en de kunsten.
Met de constatering dat Nederland betrekkelijk vroeg was waar het ging om het erkennen van het uitzonderlijke karakter van de nazistische vervolging en haar gevolgen, is uiteraard niet gezegd dat alles werd gedaan wat gedaan had kunnen worden. Verre van dat.
Lang geworsteld
Veel is niet gezien, veel is moeizaam tot stand gekomen; er is sinds 1945 lang geworsteld, ook in Joodse kringen zelf, hoe de herinneringen aan de verschrikkingen vorm gegeven konden worden. Maar dat alles is wat anders dan met droge ogen beweren dat Nederland dit pijnlijke verleden sinds 1945 collectief heeft verdrongen.
Misschien moeten we dat soort uitspraken over collectieve verdringing dan ook niet letterlijk nemen, maar zien als een uitdrukking van de blijvende verbijstering over deze geschiedenis. Ze hebben iets ritueels, typisch voor dergelijke inktzwarte bladzijden van de geschiedenis.
Auschwitz-comité
Verbazing en verbijstering, telkens weer, zelfs als het gaat om zaken die helemaal niet nieuw zijn, zoals de recente ’ontdekking’ dat de BVD ’joodse overlevenden’, in casu het Auschwitz-comité, bespioneerde. Niet alleen was dat al lang bekend, bovendien afficheerde het Comité zich in die jaren juist niet als een comité van joodse overlevenden en stond het bovendien inderdaad onder sterke invloed van de communistische partij. Dergelijke cruciale nuanceringen gingen bij alle ophef volledig verloren.
Telkens hernieuwde ontdekkingen
Anders gezegd: de telkens hernieuwde ontdekkingen – vaak in een nieuwe framing – van zowel de verschrikkingen als het gebrek aan erkenning van het leed van de slachtoffers vormen in hun herhaling onderdeel van de heersende herinneringscultuur, die telkens opnieuw vraagt om bevestiging.
Frank van Vree, Nederland en de herinnering aan de Jodenvervolging
1945 – 2024
Uitgeverij Verbum, januari 2024
407 pp.
Hardcover, €29,50
ISBN 9789493028777
cover: Geen weg terug, opening NHM in de Portugese synagoge Amsterdam, screenshot Bloom
De herinneringscultuur in Nederland heeft volgens mij nooit veel voorgesteld en is nu op sterven na dood. Herinneringscultuur kan alleen bestaan binnen een bredere cultuur die gekenmerkt wordt door religie en traditie. Dit is in Nederland niet het geval. Er heerst hier een door en door seculiere cultuur die alle waarachtige belangstelling voor haar eigen geschiedenis heeft verloren. Daar komt nog bij de grote hoeveelheid van overwegend islamitische immigranten, die geen enkele innerlijke binding hebben met het Westen en zijn geschiedenis. Inderdaad, het Nationale Holocaust Museum kon wel eens het eindpunt van de altijd al magere Nederlandse herinneringscultuur symboliseren. Wij zijn denkelijk de laatste generatie.
Integendeel, heer ter Horst ,de herinneringscultuur is de laatste jaren alleen maar groter geworden : een Voorbeeld is het succes van de Open Huizen op 4 mei waarin de huizen van herinnering open staan en druk bezocht worden.
In Amsterdam staan honderden
monumenten,herinneringsborden,herdenkingsplaatsen.
En de massale vraag naar en plaatsing van de stolperstenen bewijst hoe de
herinnering aan de vermoorden levend wordt gehouden.De vestigingng van het holocaustmuseum op de plaats van de Creche waar vervolging en verzet een hoogtepunt beleefden is geen eindpunt maar een begin
Zelf ervaar ik de opening van het Nationale Holocaustmuseum als een live kennismaking met de verhalen uit de boeken. Een afschuwelijke ervaring van ophitsing, domheid, vijandigheid en agressie tegen een groep die zich ‘zo rustig mogelijk houdt, doet alsof er niets ongewoons aan de hand is en onbewogen doorgaat met wat op het programma staat. Ik vind het moeilijk mij te identificeren met één van de twee houdingen. Ik volgde de opening op tv, ben in 1943 geboren, heb een Joodse moeder.
Ik ben woest, beledigd, bang, en vraag me af wat er met de wereld, maar vooral met mij, aan de hand is. Ik heb mijn leven lang gedacht dat mijn herdenken van de oorlog iets persoonlijks was, maar hoe bestaat het dan dat ik nu zou willen terug schreeuwen en slaan! Waar haal ik een portie van die zelfbeheersing die de groep genodigden in de synagoge liet zien? Met de opening van het Nationale Holocaust Museum is een eind gekomen aan mijn geloof in mezelf als onbedreigde Jodin in een vrij land.