De wachtkamerstoelen van de poli chirurgie in het Tel Avivs ziekenhuis lijken niet gemaakt om patiënten te plezieren. Ze zijn hard en ongemakkelijk en het komt voor dat je er een paar uur in moet doorbrengen totdat je aan de beurt bent.
Ik heb maar een dik Nederlands boek meegenomen. Tegenover mij zit een stokoude, magere maar vitale man. Beroepsgedeformeerd als ik ben, probeer ik te raden wat hem mankeert. Het is, denk ik, een hidradenitis axillaris, een pijnlijke ontsteking in de oksel. Hij ziet mij kijken, lacht mij vriendelijk toe, en begint een gesprek.
Dat is wat Israëli’s in de wachtkamer doen: ze praten met elkaar, ook als het wildvreemden zijn. En ze nemen geen boek mee. “U komt uit Nederland, zie ik,” zegt hij in een Nederlands dat in Nederland allang niet meer wordt gesproken: precies en fraai gearticuleerd. We raken aan de praat. Hij is direct na de oorlog (“de Tweede Wereldoorlog, we hebben er hier nog wel een paar meer gehad” vertelt hij erbij) naar Israël gekomen, en is dik in de negentig. “Nog helemaal zelfstandig, hoor!” zegt hij met enige trots. En hij komt voor de ontsteking in zijn oksel. Dan zie ik op zijn onderarm de bekende cijfers getatoeëerd. “Ja, die toeristische route heb ik ook nog gedaan” meldt hij met een twinkeling in zijn ogen, “maar we zijn wel echt vooruitgegaan, vind je niet?” “Hoe bedoelt u?” “Nu, toen moest ik nog een heel lange en onaangename reis maken om ausradiert te mogen worden en tegenwoordig komen ze de raketten aan huis brengen. Dit is wat je vooruitgang kunt noemen”. Dan wordt hij binnengeroepen door de dokter.
Israël zit vol met dit soort mensen, jong en oud, die niet van hun stuk te krijgen zijn. Die niet van opgeven willen weten. Na de afschuwelijkheden die de middeleeuwse terreur heeft aangericht houdt de rakettenregen nog steeds aan, al nemen de aantallen wat af.
Mocht mashiach tijd hebben dan zou het prettig zijn als hij/zij binnenkort eens langs komt.
En dan is er de oorlog waarbij elke dag jongemannen van ons leger sneuvelen en kinderen van de vijand omkomen en de incompetente regering van verdachte en veroordeelde misdadigers. En de honderden gijzelaars. Genoeg voor een diepe depressie. Sommige mensen – niet veel – zijn naar het buitenland gevlucht. Dat uiteindelijk voor ons Joden niet veel veiliger zal blijken te zijn dan dit land, en misschien op den duur wel minder veilig. Maar de meeste mensen, althans die ik ken, hebben naast hun somberheid een ijzeren vastberadenheid en een soort verbeten optimisme vermengd met humor. Waarmee je oorlogen wint.
Ik moet denken aan mijn moeder z”l die eind 1942 als vluchteling in centrum Londen terecht kwam net voordat de Duitsers hun V-raketten afschoten waarmee heel veel burgers omkwamen. Duizenden, want ze hadden daar geen IJzeren Keppel. “Was je bang?” vroeg ik wel eens en haar antwoord was dan: “helemaal niet! Als je naam er niet op stond dan was-ie niet voor jou, en bijna niemand was bang, dus ik ook niet.”
Datzelfde zei ze via de telefoon tegen mijn oudste dochter die in 1991 in Israël de Scuds van Saddam Hussein zag vallen. En ze legde uit in welke houding je het beste onder tafel kon gaan schuilen.
Wij Joden zijn niet de enigen die bedreigd worden, en we hebben echt niet het alleenrecht op lijden. Maar het overkomt ons wel verduveld vaak. Mocht mashiach tijd hebben dan zou het prettig zijn als hij/zij binnenkort eens langs komt.
coverontwerp: Talma Joachimsthal
Geef als eerste een reactie