Daar ga je

cine mediene #10

rode achtergrond met daarop The End.

Had hij maar twee zielen. Niet hoeven kiezen tussen Mokum en mediene. De vrijheid én het religieuze regelsysteem van de Grote Stad. Anderszijds de bourgondische achterlijkheid van het achterland. Hier was sommige kauwgum taboe, daar kon je geen condooms kopen. Geen pretje voor een post-puber. Hij kwam er niet uit. Pas vele jaren later, bijna bejaard, hoorde hij een optie bij Dumbledore, schoolhoofd van Harry Potter’s kostschool Hogwarts: ‘het is niet wat je kan dat je leven beplaat, maar wat je kiest.’ En inderdaad: waarom zou hij uit twee kwaden kiezen?

Zijn pogingen de durf van de metropool te verbinden met de argeloze verwondering van de provinciestad waren geëindigd in fiasco’s. Misschien ook door zijn volledige gebrek aan ontzag voor autoriteiten. Politiek: bij de partijkrant lag hij er uit wegens zijn verzet tegen zijn partijbons die de studentenbeweging wilde besturen. Al kreeg hij heimelijk spijt toen bleek dat achter dat verzet ook antisemitisme schuilde: de gewraakte CPN-bestuurster was een joods meisje. 

Persoonlijk: omdat hij steeds stuitte op modieuze mechanismen, zoals bij de uit Amerika overgewaaide feministische lekentherapie over zijn zijn jodendom hij ‘de pijn van Auschwitz moest voelen’. Terwijl hij daar evenveel bij voelde als bij de eenmalig afgedwongen biecht op zijn tiende. Indertijd verzon hij dan maar een zonde: het stelen van een sinaasappel. Waarna zijn moeder weer woedend was: ‘dadelijk denkt die zwartrok dat kinderen hier niet gewoon een sinaasappel van de schaal mogen pakken.’ Met haar onderduikpijn viel het ook wel mee, pretendeerde ze. ‘Die plotselinge vrijheid was de leukste tijd van mijn leven.’ Daar ging het gezellige slachtofferdom. Zelfs de luxetherapeut Louis Tas begreep hem niet in zijn voor bijna honderd gulden ziekenfondsgeld gemompelde commentaar vanachter de sofa. ‘Dus je hebt enkel joodse vriendinnetjes? So what?’

Later bij het joodse blad, de joodse radio: steeds kwam hij ze tegen, of zij hem. Wonend bij zijn oma boven, veel later, dat Israëlische restaurant, waarvan ze de aanslagen erop g-dzijdank niet meer meemaakte. Zijn eerste studentenkamer: pal tegenover de Oudemanhuispoort op de begane grond bij een gedrongen Joodse dokter. Tevens illegaal aborteur, wat hij doorkreeg aan de enigszins gebolde meisjes die bedrukt de stenen trap opklommen, maar even later nog even gebold maar opgewekt die trap weer afkwamen. Zijn eerste eigen huis, gekocht van een meneer die g-dbetert Israëls heette. 

Maar het waren vooral de Joodse onafhankelijken waar hij zich thuis bij voelde. ‘Heimatloze Joden’, zoals zijn chef bij het Weekblad van het Westeinde het noemde. ‘Vrijdenkers van beroep’, zoals de pijprokende redacteur van het Andere Weekblad zei. Of de zeer Bekende Joodse Columniste, wiens nichtje een tijdlang zijn vriendin was. ‘Waarom heb je die beláchelijke davidsster als oorknop? Ik ben invalide maar ik heb toch ook geen bord met ’30 km’ om mijn nek?’ Die zat.

En inderdaad, joodse vriendinnetjes, van de klassieke witz: ‘waarom moet je nooit zoenen met een joods meisje? Een rooms meisje roept dan ontsteld: ‘Jezus! Maria!’. Die komen niet. Maar als een joods meisje ‘moeder!’ roept, staat die om de hoek klaar met een honkbalknuppel.’

In twee steden gevormd door beide culturen, geboren nog geen decennium na de doem van de oorlog. In de provinciestad was die na vier jaar afgelopen, en leden ze geen gebrek behalve aan bier. Met om de hoek het enige Duitse concentratiekamp op Nederlandse bodem, wat niemnd wist, al moest de dagelijkse stoet erheen toch gevallen zijn. Onderduikers omdat de pastoor ze dat opdroeg. Maar een monument voor de voor driekwart uitgemoorde gemeente kwam er pas in 2016. Zeventig jaar later. Hij was stomverbaasd over de struikelstenen bij zijn ouderlijk huis om de hoek. 

In de Grote Stad dampte die oorlog uit elke straatsteen. Maar daar stapten ze overheen, zoals de dichteres Sonja Pos verwoordde in ‘Het efficiënte vergeten’. ‘Wat kunnen we doen / ze komen niet terug / we moeten gewoon doen / we moeten maar doen / alsof er niets is gebeurd.’ 

Kind van twee culturen, met ouders die vergeefs hadden gepoogd een brug daartussen te slaan. Zijn moeder wantrouwde de Grote Stad en de slechte herinneringen. En ze was bang voor het drukke verkeer – ze zochten hem dan ook nimmer op, pas op late leeftijd met een rijbewijs gezegend. Daarvoor deden ze alles op de fiets, tot zijn vader, gemaand nieuwe fietstassen te kopen, even later trots de straat in toeterde in een Saab stationcar, met van die rubberen bumpers. Een groene. ‘Ja,’ zei hij tevreden, ‘contant betaald. Daar kan meer in dan in fietstassen.’ Zonder verder echtelijk overleg ging zijn moeder de dag erop naar de lokale DAF-dealer. ‘Doet u mij maar de grootste die er is. Een groene, graag.’ Wat later toeterde ook zij de straat in, achter het stuur van een DAF66- stationcar. Model Marathon, zoals bleek uit de fleurige folder die ze haar beduusde man opgewekt in de handen duwde. ‘Kijk, daar kan nog meer in dan in die fietstassen en die verdomde Saab van jou.’ 

Na drie dagen werden beide auto’s ingeruild. Twee auto’s en nog niet vanuit de provincie naar de Grote Stad durven rijden – metafoor voor de waterscheiding tussen die twee. Steden dan. En ouders, trouwens.

Dus vond hij zich een derde weg. Wel met een mezoezah aan de deur waar begin 20e eeuw Jacob Olie tegenaan leunde om de oude Wester te fotograferen. Maar verder commentariërend vanaf de kantlijn.Verre te verkiezen boven het versteende verleden, met zijn herdenkingsplaquettes, onthuld door hotemetoten. Een antropologisch interssante cultuur die je vooral niet moest aanhangen. Zoals zijn moeder met een valse Ausweis die heel erg leek op een echte, zichzelf bevrijd had. Een desnoods denkbeeldig paspoort vóór het leven. Daar ga je, jongen. Het was mooi geweest tussen Mokum en mediene. Naar de provincieplaats zou hij nimmer meer terugkeren – hij had daar niets meer te zoeken en had daar volledig vrede mee. 

Bevrijd dus, maar af en toe achterom kijkend naar die mediene vanuit Mokum. Soms is een oorlog nooit over. Of enkel ogenschijnlijk. Maar is dat bevrijding?

tekening van art deco gebouw

Cine Mediene beschrijft in tien korte filmische sfeerschetsjes een kehille in de mediene 

Cine Mediene 1 Een kathedrale koe

Cine Mediene 2 Lompen en metalen

Cine Mediene 3 Een valse Ausweis

Cine Mediene 4 Zwei Seelen

Cine Mediene 5 Pastorale

Cine Mediene 6 Asfaltstad

Cine Mediene 7 Sex & the city

Cine Mediene 8 Gekkenthuis

Cine Medien 9 Eerslepers

Over Paul Damen 10 Artikelen
Paul Damen ('s-Hertogenbosch, 1954) is journalist en publicist. Hij studeerde sociale geschiedenis en massacommunicatie aan de UvA. In Joodse kring werkte hij eerder bij de voormalige Joodse Omroep, als columnist van Jonet, en als hoofdredacteur van het NIW, waar hij nu nog opinies voor schrijft.

1 Comment

  1. Filmische schetsen, inderdaad! Geboren in de ‘kille’ daar in die provincieplaats in het zuiden van het land, trokken de besproken personnages in de afleveringen Cine Mediene als in een film aan mij voorbij. Ik herkende velen! Ook de beschrijving van de sfeer in dat zuidelijke medienestadje kwam mij bekend voor. Er heerste een soort saamhorigheid, die op mij, als naderhand getogen Amsterdamse en verwend met een rijk Joods leven, aandoenlijk overkwam. Al op dinsdag begonnen mijn oom en tante, bij wie ik vaak logeerde, met het voorbereiden voor de volgende sjoeldienst. Ze belden leden op om er zeker van te zijn, dat er minje zou zijn de komende sjabbat. Ook leden uit de omringende plaatsjes, zoals Vught etc., waren welkom. Uiteraard kwamen die niet lopend.
    In A’dam groeide ik op in het epicentrum van de Amsterdamse Joodse gemeenschap, met een vader “die dan wel niet aan het aan het hoofd van de Joodse gemeente stond, maar bij wijze van spreken wel een onmisbare wervel was in haar ruggengraat”, zo stond er in één van de in memoriams. Mijn vader, ambtenaar bij de Joodse Gemeente met een heleboel taken, lag vaak in de clinch met zijn bazen. En hij had een stoet bazen. Voorzitters en leden van de PC, de kerkeraad, het kerkbestuur en al die andere besturen. Hij werd recalcitrant genoemd en moest vaak op het matje komen, wegens zijn gebrek aan ontzag en nog meer. Hij had een scherpe blik, een bijna feilloze mensenkennis en was vooral een individuele denker. Ik kon mij dus ook in de beschrijving van de A’damse Joodse gemeenschap heel goed vinden. Dat heb ik van heel dichtbij meegemaakt.
    Toda, Paul voor deze feuilleton!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*