Comprecht Izaäks de Vries (1799-1867) was een boer, een beroep dat bij weinig Joden in de boeken staat.
serie: Mediene produkten #3
Het huis en de circa tien hectare grond van Comprecht de Vries waren geen volledig eigendom, het betrof een vorm van erfpacht. Maar het bezit leverde hem, te lezen in de plaatselijke belastingkohieren, een aardig inkomen op. Na zijn dood verhuurde zijn weduwe Roosje Cohen (1816-1906) de grond en kon zich zo jarenlang als alleenstaande bedruipen.
Slagers en veehandelaars
De kinderen van Comprecht en Roosje moesten een eigen bron van levensonderhoud zoeken. Jakob (1843-1934) werd slager, een beroep dat vaak samenging met veehandel. In Noordwest-Groningen was meer akkerbouw dan veeteelt, waardoor slagers en veekooplui daar naar neveninkomsten moesten zoeken. Hij ging daarom experimenteren.
Opwinza-zalf
Jakob bereidde in zijn keuken een zalf van paardenvet, een product waarover hij als slager makkelijk kon beschikken. Joodse veehandelaars uit Duitsland voerden paarden vanuit Rusland in. Koosjer was het vlees niet, maar menig Joodse slager verkocht het desalniettemin omdat paardenvlees goedkoper was dan rundvlees en daarom veel werd gegeten door Groningers met een smalle beurs. Wat de andere ingrediënten van de zalf waren is onbekend, misschien wat kruiden. De zalf werd in rolletjes papier verpakt en verkocht als Opwinza-zalf.
De naam suggereert van alles en klinkt veelbelovend, maar betekende Oprechte Winsumer Zalf, en stond dus voor Groninger degelijkheid. De Vries deponeerde de merknaam en de zalf en noemde zich breeduit algemeen agent van dit product, hetgeen op gevoel voor marketing duidt want dit suggereerde een grote handel.
Wat deed de zalf?
De Vries’ pretenties waren groot: bij klauwzeer zou de zalf het vee helpen. Maar het mond- en klauwzeervirus dat vanaf 1838 rondging en in 1911 tot een ramp had geleid, kon je er natuurlijk niet mee bestrijden. Verder beweerde De Vries dat het hielp als een koe gevoelige uierspenen had. Het was volgens hem een probate uierzalf bij het melken dat toen handmatig gebeurde en voor een koe met gevoelige spenen een drama was.
Als het goed was voor het rund, dan kon de mens er ook baat bij hebben. Jakob vond zijn zalf uitstekend werken bij steenpuisten, stoot- en brandwonden. Kortom: deze zalf had dezelfde brede werking als Haarlemmer olie.
Opwinza voor gevoelige spenen…
Pruttelende vetpotten
In november 1937 probeerde Izaäc met een advertentiecampagne in het Nieuwsblad van het Noorden zijn afzetmarkt te vergroten. Jakob was al overleden, maar de vetpotten bleven pruttelen in de keuken van De Vries jr. In de advertentie werd Jakob nog de generaal agent genoemd, maar dat hinderde niet. In het kleine Winsum was iedere geïnteresseerde vanzelf bij Izaäc terechtgekomen. Een dag na de eerste advertentie moest de krant een rectificatie plaatsen: een grote rol Opwinza-zalf kostte niet fl. 1,25 maar fl. 1,35.
Er volgden nog enkele reclameberichten, maar de kosten gingen kennelijk niet voor de baat uit, want na november 1937 stopten de advertenties in de regionale pers. Izaäc moest het waarschijnlijk vooral van zijn andere handel hebben. Zo rookte hij paardenvlees, een begeerd en lang houdbaar product.
Izaäc de Vries hoorde zeker niet tot de armen. Als een van de weinigen op het Groninger platteland bezat hij een auto, wat erop wijst dat het hem financieel goed ging. In 1939 werd hij gekozen in het bestuur van de kleine Joodse gemeente Winsum, dat was toen een positie die meestal was weggelegd voor degenen die het meeste bijdroegen aan de kehilla.
Een inventieve handelsfamilie vermoord in Auschwitz
Izaäc hoorde tot de eerste gedeporteerden; op 17 juli 1942 werd hij in kamp Auschwitz geregistreerd, waar hij al op 13 augustus 1942 werd vermoord. Zijn moeder Sophie de Vries-van der Klei (1858-1943) werd samen met zijn vrouw Ellie de Vries-Oudgenoeg (1905-1942) en hun kinderen Sophia (1932-1942) en Jacob Comprecht (1935-1942) op 11 november 1942 uit hun dorp Winsum weggevoerd. Normaliter zouden de kinderen op die dag ‘s avonds zingend een rondgang in het dorp hebben gemaakt om tassenvol snoepgoed voor Sint Maarten op te halen.
Sophie en Jacob vervoerden in hun door de schoenmaker vervaardigde leren rugzakken heel andere zaken dan snoepjes: vooral kleren en praktische spullen. Na hun aankomst in Westerbork werden Ellie en de kinderen negen dagen later op de trein naar Auschwitz gezet, waar ze op de 23ste november om het leven werden gebracht. Oma Sophie’s deportatie volgde op 16 februari 1943. Zij werd op 19 februari 1943 in Auschwitz vermoord.
Verder lezen: C.A. van der Berg, De Joodse gemeenschappen in Noordwest-Groningen 1751-1947 (Groningen 2000)
Een Wandeling door Joods Winsum, met links beneden het echtpaar Ellie en Izaäc de Vries-Oudgenoeg.
cover: beeld uit Een Wandeling door Joods Winsum, P. Noord, Stichting Een Joodse Erfenis
Geef als eerste een reactie