Het is een klassieke witz. Spoelen twee Joden aan op een verder onbewoond eiland. Bouwen drie synagogen: een waar de een niet naartoe gaat, een waar die ander weer zijn neus voor ophaalt, en een derde die ze allebei boycotten. Nog in de mediene herkende hij dat beeld van verdeeldheid helemaal niet.
Maar de grote stad leerde hij pas echt kennen via, overigens veelal Joodse, vriendinnetjes. Hun familie, zo viel hem op, had vaak niks met georganiseerd Jodendom – niks met sjoel, en nog minder met kerkgenootschappen of bestuurders. Uit afschuw, zoals zijn oma. Of er gewoon genoeg van hebben, zoals zijn medienemoeder. Ze kenden de cultuur of conventies, en braken het brood met de gebruikelijke beracha over challes en wijn, maar waren geen getrouwe gemeenteleden.
Hem als provinciaal verbaasde vooral de loopgravenlinie tussen liberaal en orthodox. Alsof hij Alice door de spiegel was: alles was er wel, maar anders. In zijn provincieplaats deelde men sjoel, winkel en zelfs begraafplaats. In verschillende hoeken, maar toch. Men kwam bij elkaar over de vloer. In Mokum deelden de denominaties helemaal niks: zelfs tussen beide zangkoren liep een loopgraaf. In de provincie ging men naar de enige beschikbare openbare school: in Mokum konden ortho’s bogen op een rijke educatie – kleuterschool, Rosj Pina of Cheider, middelbare Maimonides, of meer aan de linkerzijde hem onbekende clubs als Haboniem, waar ze contacten voor hun hele leven opdeden. Iedereen kende iedereen wel, van school of andere netwerken: een groepsvorming waarbij de ontgroening van het studentencorps verbleekte.
Onder die nazaten van de oorlogsgeneratie waren ambitieuze bestuurders opgestaan, die, vooralsnog hun eigen belang niet vergetend vanuit Buitenveldert, de uitgedunde kille in elk geval bestuurlijk weer overeind zetten, maar de meer beschouwende kant of alles uit de mediene wat minder interessant vonden.
Dus bleef hij daarbij de buitenstaander, de ‘medienesjtamper’, een denigrerende term alsof de klei nog aan je klompen zat. Maar juist door die blik vanuit de mediene kon hij zich blijvend verbazen, met vragen die zij zich al niet eens meer stelden omdat voor hen het antwoord vanzelf sprak. Nu begreep hij werkelijk waarom zijn Amsterdamse oma en moeder daar ver van bleven. Om in roomse termen te spreken: ze meden die sfeer als de duivel het wijwater.
Eigenlijk was de enige manier om aan die benauwende Amsterdams-joodse sfeer te ontsnappen en toch wat eigens te behouden, vluchten naar de mediene, zoals zijn moeder had gedaan. Of, wat ook nog kon, de derde weg: de vlucht naar voren, naar Israël. Gesteld voor de keuze om in Mokum te blijven of op alyjah te gaan, kozen de meest verstandigen voor het laatste. Zoals zijn oom al veel eerder had gedaan, al had dat weinig met verstand te maken, want dat bezat hij niet. Wel een hekel aan de misère van Mokum. En een boerenverstand dat hem, de beroepsmilitair, uit de handen van de Duitsers hield toen hij, net als de rest van het voormalig Nederlandse leger, een oproep kreeg. En ging. In de metaalbewerking ergens voorbij Berlijn. Maar juist daar werd hij niet opgemerkt door de belendende instellingen met de dagelijks rokende schoorstenen.
Nadat hij bij terugkeer de luizen van zich had afgeworpen, trok hij via Marseille naar het jonge Israël, vier kinderen en vrouw met zich mee. Na de zesdaagse oorlog kreeg hij van de staat een huis op een berg bij Nabloes, Sjechem zei hij zelf. Een soort woonboot, met grote ramen naar de zee en wc-raampjes richting Jordanië. Met een meterkastkluis vol uzi’s en kalasjnikovs, waarvan zijn neefje zich nog lang herinnerde hoe naast de hangende handgranaten, de koperkleurige hulzen keurig op rij in een rolband zaten. ‘Komen ze terug, dan laden, enkel die pleeraampjes inrammen en richten,’ zei oom er ten overvloede bij. Zijn bevochten vrijheid was alweer gevestigd op lemen voeten.
Dat bleek wel toen de lokale bevolking inderdaad terugkwam, toen de hele nieuwbouwwijk verhuisd was naar legaal land. Jaren later ging hij nog eens kijken wat er nog over was van het huis van zijn oom op die ooit bezette bult. De bevolking eromheen had die wijk met wat ze consequent kolonisten noemden, ontvangen als een sprinkhanenplaag een vol korenveld. Er stond niks meer overeind. Alles was opnieuw zand. Zelfs de stoepranden en de verkeerslichten waren meegenomen.
Cine Mediene beschrijft in korte filmische sfeerschetsjes een kehille in de mediene
Cine Mediene 1 Een kathedrale koe
Cine Mediene 2 Lompen en metalen
Cine Mediene 3 Een valse Ausweis
Cine Mediene 4 Zwei Seelen
Cine Mediene 5 Pastorale
Cine Mediene 6 Asfaltstad
Cine Mediene 7 Sex & the city
Cine Mediene 8 Gekkenthuis
Geef als eerste een reactie