עושה שלום במרומיו
Drie markante geleerden markeerden in de naoorlogse periode de wetenschappelijke studie van het Jodendom in Nederland. Deze geleerden wil ik niet ieder apart in het zonnetje zetten, maar hen bij elkaar brengen, iets wat ze zich bij leven – voor zover ik weet – nooit hebben laten welgevallen.
Lajb Fuks
Lajb (Leo) Fuks (1908-1990) wilde weg uit Polen en kwam in 1934 in Nederland terecht. Na de oorlog kon hij hier met zijn joodse intellectuele bagage bijdragen aan de pogingen die werden ondernomen om iets van de oorlogsschade te herstellen. Zo kwam hij terecht bij de Bibliotheca Rosenthaliana van de Amsterdamse universiteitsbibliotheek, waar hij de bibliothecaris van werd en bleef tot aan zijn pensionering.
Hij initieerde het wetenschappelijke tijdschrift Studia Rosenthaliana en stelde, samen met zijn echtgenote Rena Mansfeld, twee uitvoerige catalogi samen, één (in 2 delen) van de Hebrew and Judaic Manuscripts in Amsterdam Public Collections, (1973-1975) en één (ook in 2 delen) van de Hebreeuwse boeken die in Nederland zijn gedrukt tot het jaar 1815.
We vergeten niet te vermelden dat Fuks in 1964 promoveerde op middeleeuwse Bijbelverhalen in het oud-Jiddisch en dat zijn positie als bibliothecaris hem in staat stelde uitdrukking te geven aan zijn liefde voor het schone boek en te functioneren – we hebben daar een mooi woord voor – als vraagbaak voor de joodse cultuur in de tijd dat de verwoesting daarvan nog zo duidelijk was.
Jakob Meijer
Jakob (Jaap) Meijer (1912-1993) kwam ook van ver, Winschoten in zijn geval, en uit een heel eenvoudig joods milieu. De persoonlijkheid van ‘Dr. Jaap Meijer’ heeft velen voor raadsels gesteld. Er is dan ook nogal eens over hem geschreven. Ik doe hier geen pogingen dat te herhalen en betreur het feit dat Evelien Gans niet de tijd van leven heeft gekregen om het tweede deel van haar boek over vader en zoon Meijer te voltooien.
Odette Vlessing heeft in Uitgelezen Boeken 8, 1-2 (1999) in ieder geval een openhartige samenvatting van het werk van de historicus Meijer gegeven, die – met een complete rabbijnenopleiding achter de rug – vooral heeft bijgedragen aan de geschiedschrijving van de joden in Nederland, met een voorkeur voor de literatuur van en over joden.
Zijn mooi uitgegeven boek over Jacob Israël de Haan (De zoon van een Gazzen, 1967) laat zien hoe sterk Meijer zelf bij zijn onderwerpen betrokken was. Dr. Jaap Meijer en het voorwerp van zijn onderzoek deden het sámen: zijn opvattingen en overtuigingen waren nooit ver weg. Dat geldt ook voor zijn waarderingen van illustere voorgangers als de legendarische opperrabbijn Dr. J.H. Dünner, de bibliothecaris M.M. Roest, en vele anderen. In de laatste jaren van zijn leven publiceerde Meijer in eigen beheer. Je kon je op de Balans der Ballingschap of de Diasporade, getypt en gestencild door Liesje Meijer-Voet, abonneren. Als er met de post weer een nieuwe aflevering binnenkwam, zette ik graag ander leeswerk voor een altijd goed geschreven Meijer opzij. Het feit dat Jaap Meijer onder het pseudoniem Saul van Messel ook gedichten in het Nederlands en het Gronings schreef is wel algemeen bekend, maar zijn Hebreeuwse gedichten (waaronder vertalingen van kwatrijnen van Jacob Israel de Haan) hebben nooit veel mensen bereikt. Hoe zou het ook in dit land.
Jozeph Melkman
Kregen Lajb Fuks en Jakob Meijer allebei nog een nette vermelding in Joden in Nederland in de twintigste eeuw, Een biografisch woordenboek (onder redactie van Rena Fuks-Mansfeld, 2007), Jozeph (Jo) Melkman (1914-2009) kwam er niet in. Een offer aan de systematiek (hopen we), want Melkman kon in 1957 directeur van Yad Vashem worden, heette voortaan Michman en zou uit dien hoofde niet meer tot de ‘Joden in Nederland’ behoren.
Voor zijn vertrek naar Israël was Melkman, evenzeer als de twee anderen, betrokken bij de culturele herstelwerkzaamheden voor het Nederlandse Jodendom en daar ging hij vanuit Israël onverminderd mee door. Hij vertaalde Hebreeuwse literatuur (Meesters der Hebreeuwse Vertelkunst) en schreef uitvoerig over S.J. Agnon toen die in 1966 de Nobelprijs kreeg (Pantheon der winnaars van de Nobelprijs voor literatuur, 1971). In Jeruzalem gaf hij lange tijd leiding aan het Institute for Research on Dutch Jewry, dat geregeld congressen organiseerde en de ‘proceedings’ onder de titel Dutch Jewish History daarvan uitgaf.
Spanningen of samenwerking?
In de beperkte mogelijkheden van een artikel als deze kan ik alleen maar toespelen op de spanningen die er, vrijwel levenslang waren in de driehoek Fuks, Meijer, Michman.
In 1953 verdween het gezin Meijer naar Suriname en verschanste zich na een voortijdige terugkomst achter de joodse horizon in Heemstede. Een paar jaar later verliet Melkman het Nederlandse strijdtoneel en was, wat een effectieve samenwerking had kunnen worden, uiteen gevallen.
Samenwerking? In 1951 promoveerde Jo Melkman in Amsterdam op een mooi, in het Engels geschreven proefschrift over de achttiende-eeuwse Hebreeuwse dichter David Franco Mendes. De acknowledgements waarmee de dissertatie begint zijn onthullend. Allereerst wordt de promotor, de protestantse theoloog M.A. Beek, bedankt in woorden die impliceren dat diens promotorschap een louter formele aangelegenheid is geweest – zo was dat toen.
Warme bewoordingen
Vervolgens worden in bepaald warme bewoordingen ‘Dr. J. Meyer’ en ‘Mr. L. Fuks’ bedankt voor hun hulp en belangstelling. De twee waren toen allebei bibliothecaris, de een van de Ets Haim bibliotheek en de ander van de Bibliotheca Rosenthaliana. De learned librarian Dr. J. Meyer wordt zelfs bedankt voor het feit dat hij het onderwerp van het proefschrift had aangedragen.
1951, alle drie mannen van rond de veertig, en we proberen ons voor te stellen hoe zij een toekomst als beoefenaars van de joodse wetenschap hier voor zich zagen. Ik blijf haken achter Melkmans verzuchting Various circumstances prevented me from publishing this work in Hebrew. Daar had ik graag eens over gepraat, die circumstances.
cover: Nederlandse Judaica in Joods Museum, Amsterdam, foto Bloom
Geef als eerste een reactie