Bij het overlijden van de dichter-theoloog Huub Oosterhuis (1933-2023) is diens visie op het jodendom amper ter sprake gekomen in de media. Oosterhuis was de initiator van debatcentra als de Populier en de daaruit voortgekomen De Balie en grondvester van De Rode Hoed in Amsterdam. Welk beeld had hij van jodendom en welke betekenis had dit in zijn werk?
Oosterhuis was representant van een generatie katholieke priester-theologen die zich liet inspireren door de culturele en theologische veranderingen binnen de RK Kerk aan de vooravond van het Tweede Vaticaanse Concilie (1961-1965). Dit waren de jaren dat de verzuiling, waarin Nederland keurig was opgedeeld in religieuze en politiek-ideologische eilandjes, op zijn einde liep. Oosterhuis droeg vanuit de Amsterdamse Studentenekklesia bij aan liturgische vernieuwing met liedjes geschreven in de landstaal.
Hij poogde zo een brug te slaan tussen de veranderende katholieke liturgie en de menselijke ervaring. Met componist Bernard Huijbers leverde hij een oeuvre af dat vandaag de dag in veel kerken kan worden gehoord. Hier klinken al Bijbelse thema’s in door, maar zelf vond hij dit vroege werk te gedateerd. Zijn meest vernieuwende werk ontwikkelde hij in de jaren zeventig en tachtig. Hier ontstaat een poëtisch liturgische taal die zich laat inspireren door Bijbelse metaforen, door de Latijns-Amerikaanse bevrijdingstheologie, en met een toenemende nadruk op de ‘joodse Jezus’.
Verhaal van bevrijding
In die nieuwe liedjes verweeft hij de taal van de Bijbelse profeten en later die van de Psalmen tot een sociaal en politiek engagement. De nadruk ligt op het Exodus thema: de Uittocht uit Egypte en de doorwerking daarvan binnen andere Bijbelteksten, vooral de Psalmen, waar Oosterhuis een nieuwe vertaling van maakte. De Bijbel is volgens Oosterhuis een verhaal van bevrijding, en wel uit politieke verdrukking en vervreemding in onze kapitalistische maatschappij. Met de componisten Antoine Oomen en Tom Löwenthal en diens broer Luuk Löwenthal verandert de muzikale stijl: Oosterhuis liedjes getuigen van een nu weer intieme en dan weer theatrale esthetiek, met pianobegeleiding in plaats van of samen met het orgel.
Huub Oosterhuis (1933-2023), foto Ekklesia Amsterdam
Yehuda Aschkenasy en Alex van Heusden
Ietwat lastiger is het zijn verhouding tot het jodendom te bepalen. In de jaren zeventig had Huub colleges gevolgd bij Yehuda Aschkenasy aan de toenmalige Katholieke Theologische Hogeschool Amsterdam, maar de impact hiervan is wat onduidelijk, en hun onderlinge relatie was wel hartelijk maar ook wat afstandelijk. De invloed van de theoloog Alex van Heusden is, zo vermoed ik, niet te onderschatten. Van Heusden was leerling van zowel Yehuda Aschkenasy als van de exegeten Ben Hemelsoet en Wim Weren en kwam in 1980 bij de Amsterdamse Studentenekklesia. Hij zou toetreden tot het liturgische team op het moment dat Oosterhuis het ‘Werkschrift voor Leerhuis en Liturgie’ opzette, tussen 1995-2011 opgevolgd door het blad Roodkoper.
Met Van Heusden kwam het Rabbijnse en latere jodendom uitdrukkelijker aan bod, in prediking en in essays over joodse geschiedenis en traditie. Hij publiceerde later, met Oosterhuis, vertalingen van de Tora, met commentaren van joodse Bijbeluitleggers zoals Benno Jacob. Oosterhuis zelf benadrukte al langer de ‘joodse’ Jezus en diens onderricht, maar die topos (retorische stijlfiguur, red.) diende vooral om zich te distantiëren van de christelijke en kerkelijk gesanctioneerde theologie. Oosterhuis wilde met zijn taal teruggrijpen op de periode voor de christelijke concilies in de vierde eeuw. Maar hij hield nadrukkelijk afstand van de interreligieuze dialoog die zich rondom de ‘leerhuisbeweging’ ontwikkelde en die zich, vanaf 1981, vooral binnen het OJEC (Overlegorgaan Joden en Christenen) afspeelde.
Priesterlijke wetgeving of profetische traditie?
Hier tekent zich een interessante paradox af. Volgens de christelijke theologie die teruggreep op het denken van Augustinus was het christendom en niet het jodendom de erfgenaam van de Bijbels profetische traditie. Ook in de historisch-kritische Bijbelwetenschap werkte deze visie door, zoals zichtbaar in de historische reconstructie van wording van de Bijbelse boeken bij Julius Wellhausen (1844-1918). Volgens deze Duitse oriëntalist en Bijbelwetenschapper was het Rabbijnse jodendom een loot van de laat-Bijbelse, priesterlijke wetgeving, waar het christendom de profetische traditie deed herleven.
Deze in essentie anti-joodse visie werd vooral na de Tweede Wereldoorlog steeds kritischer bezien en is, zowel in theologie als Bijbelwetenschap, geleidelijk aan plaats gaan maken voor een genuanceerder narratief. Oosterhuis zag de profetische traditie echter net zo als kern van de Bijbel, maar zijn duiding van de geboden van Mozes als ‘leefregels’ binnen die profetische oriëntatie was er een zonder enig anti-Joods sentiment: voor hem is het eigene van het jodendom gelegen in Bijbelse ‘humaniteit’: een opkomen voor sociale rechtvaardigheid en voor wat weerloos is. In zijn liedjes voegt Oosterhuis aan die humaniteit een zweem van mystiek toe, al behoudt zijn Godsbeeld een sterk persoonlijk karakter.
‘Mozes en de profeten’ als leesbril
De inspiratie daarvoor ontleende hij vooral aan denkers als Martin Buber, Emmanuel Levinas en Walter Benjamin. Daarmee onderscheidde hij zich ook van progressieve theologen die ‘wet’ al te vaak identificeerden als kerkelijke dwingelandij en zo vaak onbedoeld een anti-joodse trope reactiveerden. Voor Oosterhuis was Jezus’ beroep op ‘Mozes en de profeten’ (een metonymia voor de Wet en de profeten uit het nieuwe testament) de leesbril waardoor voor hen de Bijbel verschijnt als religieuze oriëntatie.
Oosterhuis maakte natuurlijk de omslag mee van het Tweede Vaticaanse Concilie (1961-1965) die een breuk zou blijken te zijn met de eeuwenoude christelijke vervangingsleer. Ook in de historische wetenschap verschenen geleidelijk aan Rabbijns jodendom en christendom als resultanten van het jodendom in de Tweede Tempelperiode, en als antwoord op de politieke crisissen van de eerste en de tweede eeuw van de gebruikelijke jaartelling.
Anti-joods karakter klassieke christelijke theologie
Oosterhuis was zich nadrukkelijk bewust van het anti-joodse karakter van de klassieke christelijke theologie en meende dat hij met zijn visie op de Bijbel als een door en door joods boek dat anti-judaïsme de pas kon afsnijden.
Daarin uit zich een zeker essentialisme dat met haar nadruk op de Schrift protestants aandoet en dat op gespannen voet staat met de Talmoedisch-Rabbijnse traditie die zich juist vaak van die Bijbelse lagen onderscheidt in de methode van midrasj en halacha. De vraag blijft natuurlijk eveneens of Joden zich zouden herkennen in zijn beeld van Bijbel en jodendom. Dit toont, hoe dan ook, dat iedere interpretatie van christendom een beeld van jodendom veronderstelt, een ook voor Joden relevante problematiek.
Kerk en Poëzie Hardop
Tenslotte, voor Oosterhuis was ‘kerk’ een politiek maar ook cultureel programma. De scheidslijn tussen liturgie en theater werd regelmatig overschreden. Zijn invloedrijke Poëzie hardop project (1973) leek op een liturgische performance van literaire teksten, de liturgie zelf verscheen weer als Gesamtkunstwerk met veel muziek en met een literair geïnspireerde prediking. Het leerhuis was de derde poot onder dit geheel.
Ruimte voor Beit Ha’Chidush
Oosterhuis zou hierin, binnen de mede door hem opgerichte De Rode Hoed, ruimte bieden aan het prille begin van Beit Ha’Chidush en haar diensten. Ook dat is typerend voor hem: waar de synagoge, de joodse gemeenschap, zich vrij en onafhankelijk kan manifesteren in haar eigen religieuze articulatie, daar kan ook de ecclesia (de Griekse term voor het Bijbels-Hebreeuwse Qahal, kehille, in het christendom de gemeente of kerk) zich laven aan een, misschien even gedeeld, visioen van menselijkheid.
afbeeldingen: met dank aan Ekklesia Amsterdam. Cover: dirigent Tom Löwenthal en het Koor Ekklesia Amsterdam
Het was zeker heel bijzonder dat Oosterhuis zijn leerhuis in de Rode Hoed openstelde voor het experiment met een open en inclusief jodendom Beit Ha’Chidush. Niet minder dan vijf jaar lang was de nieuwe kehille welkom in het mooie zaaltje aan de Keizersgracht dat vol stond met rabbinale literatuur. We hoefden slechts een serie schilderijen met de ‘kruisgang van Jezus’ van de muur te halen voordat de dienst begon. Na afloop van de diensten hingen we de schilderijen keurig weer terug. Ik schreef erover in deze krant: https://devrijdagavond.com/2021/04/22/nieuws/25-jaar-joodse-vernieuwing/locatie-locatie-locatie-en-de-ontdekking-van-nieuwe-christenen/
Voor mij betekende deze kennismaking met vernieuwende en zich in het jodendom verdiepende katholicisme een doorbreking met het antiklerikalisme waarmee ik opgroeide. Kees Kok, de rechterhand van Oosterhuis, aan wie ik dit stuk opdroeg, reageert uitgebreid en vertelt over zijn ontdekking van de “onuitputtelijke bron van het Jodendom en waken tegen de vergiftiging en verstikking”, zoals Kok schrijft. De gastvrijheid van Oosterhuis en Kok heb ik, en met mij de medepioniers van Beit Ha’Chidush, hogelijk gewaardeerd. Kees Kok is nu een gewaardeerd auteur van De Vrijdagavond met zijn grote kennis over Duits-Joodse literatuur. Gedeelde menselijkheid in de praktijk…
Dank voor deze bijdrage. Inderdaad miste ik in de kranten de verhouding Oosterhuis en jodendom. Dit is zeer verhelderend!
en ook ik ben hier blij mee, en zou graag aanvullen dat Oosterhuis samen met Andreas Bunier heel vaak in gesprek gingen. Of over bronnen (herinner mee een debat over Maimonides), of over taal, hertalen en verbeelden (de psalm vertalingen) en liturgie. Andreas Bunier was binnen het Liberale Jodendom de liturgie/tekst/taal vernieuwer. Met steun en inspiratie van Huub Oosterhuis.
Het pseudoniem van de criminoloog Catharina Irma Dessaur zl (was) is Andreas Burnier. Niet Bunier. Haar romans zijn onvergetelijk, evenals haar pseudoniem. Met een R dus.
Dank voor deze mooie aanvullingen: die tonen aan dat er nog meer over valt te zeggen, met name over persoonlijke contacten en gevoerde debatten. Wellicht een mooi onderzoeksproject die netwerken eens wat grondiger uit te pluizen en zo een completer beeld te krijgen van deze joods-christelijke interactie in Amsterdam. Oosterhuis was langdurig en intensief bezig met zijn Psalmen vertalingen en de muzikale toonzetting daarvan, zoals componist Antoine Oomen memoreerde na zijn overlijden. Hij zocht hierover bij voortduring het gesprek met Joodse deskundigen, zoals ik onlangs nog vernam. Benieuwd welke impact dat project op termijn zal gaan hebben.
Mijn muzikale achtergrond heeft me wel eens op paden van synagogale muziek gebracht en de mogelijke verwantschap met Gregoriaans, maar ik moest concluderen dat alles hoogst speculatief is. Dat geldt ook voor Erich Werner, The sacred bridge, al is het spannend om zijn melodieën en parallellen te proberen. Wel vermoed ik dat de etherische Gregoriaanse stijl van Solemnes niet bepalend hoeft te zijn voor hoe Gregoriaans gezongen moet worden. Een meer mannelijke en ruigere aanpak met meer versieringen lijkt me waarschijnlijk en ik heb ook wel eens oriëntaalse gezangen gehoord die opvallend met gregoriaans overeen kwamen. Omgekeerd zijn er wel componisten zoals Benedetto Marcello die voor psalmtoonzettingen synagogale melodieëen hebben gebruikt Maar dat zijn wellicht ook meteen de oudste getuigen van die muziek! De Joodse componist Salamo de Rossi was zelfs eerder en schreef hebreeuwse melodieën maar misschien volledig zelf gecomponeerd! Ik weet nog steeds niet of de Masoretische tekens (die zoals bekend geen toonhoogte weergeven) werkelijk corresponderen met hoe de Torah tegenwoordig gezongen wordt.