Wat staat de bezoeker van het vernieuwde Verzetsmuseum in Amsterdam te wachten? Grote swastika’s bij de ingang, historische filmbeelden van executies en massamoord en ook een groot portret van wat op het eerste gezicht een sympathieke jongeman lijkt: een ‘Jodenjager’ met daaronder zijn levensbeschrijving.
Midden tussen niets verhullende zwart-witbeelden van executies een nogal belerende mevrouw die in kleur met gebarentaal uitleg geeft. (Je zou toch denken dat je, zelfs als je doof bent, moeiteloos zou begrijpen wat er te zien is). En natuurlijk is er beeld en geluid van het soort dat in de loop der decennia is overgenomen van de steeds meer expliciete beeldtaal van het actie-genre in films, van Rambo tot Breaking Bad – een soort frontale aanval op de zintuigen waarbij de bezoeker zich afvraagt wat er is gebeurd met de literaire en visuele conventies uit een minder hysterische tijd. (En misschien moet je Joods zijn om je af te vragen wat er is gebeurd met het oude taboe op afbeeldingen.)
Verzet tegen wat en wie?
Dit alles zet aan tot nadenken over de betekenis van ‘verzet’ – het staat immers in de naam van het museum. Verzet tegen wat en wie? In naam van wat?
Uit recente interviews met de curatoren blijkt dat zij in een lastig parket zaten. Iemand van het NIOD had vastgesteld dat in het recente verleden iedereen die actief betrokken was bij het verzet een held werd genoemd. De curatoren: “Wij hebben desgevraagd gezegd dat wij het woord held in onze tentoonstelling niet gebruiken omdat we inleving willen creëren, en dat kan beter met een gewoon mens dan met een held die op een voetstuk staat.”
In de woorden van de directeur: “Wij zijn helemaal niet tegen gebruik van het woord verzetsheld. Als mensen bepaalde verzetsmannen of -vrouwen een held vinden, dan is dat natuurlijk heel mooi. En wij zijn zeker geen taalpolitie. Wel zijn we zelf terughoudend in het gebruik van het woord verzetsheld in onze tentoonstellingsteksten.”
Heel liberaal, heel modern: gewone mensen ofwel ordinary men, empathie en ’inlevingsvermogen’ moeten leidend zijn. Zeer lovenswaardig. Echter, hoe spreek je over verzet in oorlogstijd zonder oordelend te zijn, zonder in ‘hokjesdenken’ te vervallen?
links: ingang Verzetsmuseum Amsterdam, rechts expliciet artefact in het Verzetsmuseum, foto’s Bloom
Ergste ramp sinds de Middeleeuwen
Maar ironie daargelaten, hoe kan het dat een op het oog grotere verdieping in het onderwerp verzet leidt tot deze halfzachte opstelling ten opzichte van de ergste ramp die Nederland – laten we het niet uitbreiden naar Europa of de wereld – sinds de Middeleeuwen heeft getroffen?
Uitgaand van de Plantagebuurt, voor de oorlog een wijk voor de gegoede joodse middenstand, is er een door een gids begeleide Anne Frankwandeling, er is het nieuwe Namenmonument, de Hollandse Schouwburg staat op de Plantage Middenweg waar ook het nieuwe Amsterdamse Holocaustmuseum komt op de plek waar tijdens de oorlog de crèche gevestigd was van waaruit zovele Joodse kinderen zijn gered, bijna alles in dit gebied inclusief het belangrijkste vertrekpunt naar Westerbork en die afgrijselijke plaatsen in het Oosten, die zich onuitwisbaar in de nachtmerries van latere generaties zouden nestelen, te midden van dit alles is er het Verzetsmuseum, gevestigd in een gebouw dat ooit een synagoge was.
Je zou denken dat de curatoren zich een beetje hadden ingelezen in Daniel Libeskind, Claude Lanzman, George Steiner, Elie Wiesel, Susan Sontag of in de controverses van de jaren zeventig en tachtig over esthetiek en de pornografie van geweld.
Het loont de moeite om eens naar het NIOD te kijken – daar lijkt het Verzetsmuseum immers zijn inspiratie vandaan te hebben gehaald.
De herinneringen van de oudere generatie aan de oorlog – voor zover deze überhaupt publiekelijk tot uitdrukking kwamen – waren waarschijnlijk vooral gericht op het monumentale 29-delige Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van Loe de Jong. Ook al vóór 1969, het jaar waarin het eerste deel verscheen, ging het in De Jongs proefschrift uit 1953 over De Duitse Vijfde Colonne in de Tweede Wereldoorlog en zijn eendelige werk De bezetting publiceerde hij al in 1966. De titels spreken duidelijke taal. Jacques Pressers Ondergang: de vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945 uit 1965 vormen een hoogtepunt in de getuigenissen over de oorlog in de jaren zestig.
Goed en fout als voorwaarde terugkeer naar democratie
Het waren de jaren waarin, althans in het openbaar, niemand problemen had met de termen goed en fout. Ze vormden de basisvoorwaarden voor de moeizame terugkeer naar legitimiteit van het gezag en democratie in een land dat in de lange jaren van bezetting gebrutaliseerd was en waarvan de economie was verwoest. Maar na het aftreden van Loe de Jong slaat de NIOD onder auspiciën van zijn opvolger Hans Blom, een heel andere toon aan:
“Ik heb dr. De Jong altijd zeer positief gewaardeerd. Van zijn wetenschappelijke prestaties raak ik hoe langer hoe meer onder de indruk. Al die duizenden bladzijden vormen een hechte eenheid. Onderdrukking, samenwerking, verzet – dat is de rode draad die door zijn werk heen loopt. Het onderzoek van De Jong is magistraal, maar zelf zou ik het zo nooit hebben geschreven. De Jong heeft zichzelf een volksopvoeder genoemd. Hij had een missie. Ik wil veel liever een analyticus zijn. (…) Op een bepaalde manier is ieders werk tijdgebonden.”[2]
Een explicietere distantiëring van de generatie van Loe de Jong, Presser en Abel Herzberg is nauwelijks denkbaar. Het is het begin van een geheel andere toon, en een nieuw genre in de publicaties van het NIOD en het markeert het begin van de ‘grijs verleden’ literatuur. Het markeert het begin van de houding van ‘niet oordelen’, de ‘wetenschap moraliseert niet’.[3] (Zou men kunnen denken dat de nazi-mentaliteit wat betreft ideeën gekenmerkt wordt door het niet moraliseren over massamoord?).
Swastika’s – waarom niet?
Terug naar het Verzetsmuseum en die onzin over ‘inlevingsvermogen.’ Adorno spreekt over het Eklektizismus des Zerbrochenen, een centrale term in zijn esthetica. Het past goed bij de mentaliteit die zich in dit vernieuwde Verzetsmuseum manifesteert. Swastika’s – waarom niet? Een sympathieke Jodenjager – waarom niet? Gratuite gebarentaal: waarom niet?
Daarmee vergeleken komt het interview in 2021 met Libeskind, de architect van het Namenmonument, bijna als een verademing. Op de vraag: “Is het Namenmonument een waarschuwing of eerder hoop voor de toekomst?”, antwoordt hij:
“Een waarschuwing. Menselijke onverschilligheid kan leiden tot verschrikkelijke gebeurtenissen. Maar het is ook een monument van hoop. Er is licht na duisternis. Zonder herinnering is er geen leven. De herinnering is niet alleen het verleden, het is ook de toekomst”.[4]
[1] https://www.academia.edu/78187659/Introduction_Europe_after_the_Holocaust_
[2] In de ban van goed en fout? Oratie, 1983
[3] Evelien Gans (2010): “Iedereen een beetje slachtoffer, iedereen een beetje dader. De Nederlandse Historikerstreit over de grijze oorlog” in: Groene Amsterdammer, 27-01-2010.
[4] Het Parool, 18 september. 2021
Eerder verschenen in De Vrijdagavond over dit onderwerp een column van Ralph Levie en de reactie daarop van Liesbeth van der Horst, directeur van het Verzetsmuseum.
Cover: kleine Nederlandse vlaggetjes tegen het plafond aan, einde tentoonstelling van het vernieuwde Verzetsmuseum, foto Bloom
Geef als eerste een reactie