Wajikra is de eerste parasja van het gelijknamige derde boek van de Torah, ook wel bekend als Leviticus. De parasja start met het woord wajikra dat ‘hij riep’ betekent. De Eeuwige roept Moshe om hem te onderrichten in de wetten en rituelen van het offeren. Dit gebeurt allemaal in de Tent der Samenkomst, de Misjkan, op de berg Sinaï. Gedurende alle parasjot van het boek Wajikra zullen de Eeuwige en Moshe daar met elkaar verblijven, in totaal een maand.
Instructies voor de offerdienst
Parasja Wajikra bevat gedetailleerde instructies over de offers die de Kinderen van Israël kunnen brengen, zoals brandoffers, eerstelingenoffers, vredesoffers, zondeoffers, schuldoffers, ter genoegdoening en/of vergeving van misstappen.
De Eeuwige instrueert Moshe welke offers voor welke misstappen gelden en welk offerdier bij ieder vergrijp hoort. Offerdieren droegen in de Oudheid plaatsvervangend de schuld of de straf voor de zonden van de offeraar. De Torah spreekt over runderen, schapen, geiten en ander kleinvee, maar ook over tortelduiven en andere jonge duiven als mogelijke offerdieren. Vaak moet het offerdier een mannetje zijn, soms een teefje. Altijd moet het dier zonder mankementen zijn. Soms is een meeloffer, van heel fijn meel, als offer voldoende.
Besprenkeld en vet verwijderd
Wajikra beschrijft de rituelen van hoe de offerdieren voor de Eeuwige worden gebracht, hoe ze worden geslacht en waar dat gebeurt. Het bloed en het vet van de dieren mag door de eeuwen heen nooit door de Kinderen van Israël en hun nakomelingen worden gegeten, zo gebiedt de Eeuwige Moshe.
En dus lezen we dat het bloed van de geslachte dieren op rituele wijze over het altaar van de Misjkan wordt besprenkeld en hun vet verwijderd en weggegooid. Vervolgens worden de geslachte dieren verbrand totdat ze in rook opgaan en er een verkwikkende geur tot de Eeuwige opstijgt.
Soms moet het hele dier worden verbrand, andere keren slechts gedeeltelijk. De overgebleven stukken vlees zijn bestemd voor de zonen en nakomelingen van Aharon, de priesters, die belast zijn met alle aspecten van de slacht- en offerdienst in de Tempel.
De offers bewerkstelligen vergeving of genoegdoening voor allerlei soorten vergrijpen en leiden tot verzoening van de offeraar met de Eeuwige.
Geen brandoffers meer
De offerdienst in de Tempel van Jeruzalem was eeuwenlang het centrale religieuze ritueel van het jodendom. Het offeren ging naar verluidt dag en nacht door.
Wat een bloederige toestand moet dat zijn geweest! Wat moet het in de Tempel hebben gestonken met al dat stromende en geronnen bloed van de geslachte beesten en al die brandstapels met in rook opgaande dieren. Wat een dierenleed!
Maar ook: wat moeten de offeraars hebben geleden bij het aanschouwen van de slacht en verbranding van hun dierbare beesten! En al was dat laatste precies de bedoeling, je vraagt je bij lezing van parasja Wajikra toch af of er geen andere, minder wrede en bloederige vormen van boetedoening mogelijk waren? Temeer, daar de Almachtige God, de Eeuwige al die brandoffers toch niet nodig had?
Bedenkingen offerdienst
Deze bedenkingen over de offerdienst in de Tempel zijn niet nieuw. Al in tijden van de Torah spraken profeten zich uit tegen de offercultus. Bekend is de tekst in het boek Hosea 6:6: “Ik wil uw offers niet, ik wil uw liefde. Ik hoef uw brandoffers niet, ik wil dat u Mij kent.” Maar ook in het boek van de profeet Micha lezen we in hoofdstuk 6:6-8 dat Israël zich afvraagt of brandoffers, het aanbieden aan de Heer van eenjarige stieren, van duizenden rammen of zijn eerstgeborene voor wat hij heeft misdaan, de manier is om God te eren en zijn vergiffenis te krijgen.
Waarop de Heer via de profeet Micha antwoordde: “Er is jou, mens, gezegd wat goed is, je weet wat de Heer van je wil: niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God”.
Dit alles gezegd hebbende: sinds de verwoesting van de Tempel van Jeruzalem, ruim tweeduizend jaar geleden, zijn er in het jodendom geen dierenoffers meer geweest.
Waarom moeten we dan de tekst van parasja Wajikra ieder jaar opnieuw lezen? Wat beoogt de Torah hiermee? Welke lessen zijn, ook voor ons kinderen van de 21ste eeuw, in Wajikra vervat?
Korban: iets naderbij brengen
Om deze vraag te beantwoorden hebben de Torah geleerden hun heil gezocht in het zoeken van het wezen van het offer, dat in het Hebreeuws met het woord korban wordt vertaald. Anders dan in ons taalgebruik waarin het woord ‘offer’ de connotatie heeft van ‘iets opgeven’, heeft korban de betekenis van ‘iets naderbij brengen’, en is aldus per definitie een begrip dat een relatie veronderstelt.
In de joodse traditie is datgene wat benaderd moet worden God en dat wat we naderbij moeten brengen onszelf is. Het wezen van het offer, van de korban, is dat we onszelf aanbieden – aldus rabbi Schneur Zalman (1745-1812), de eerste chassidische rebbe en oprichter van Chabad. Hoe doe je dat? Door iets wat ons dierbaar is, iets van onszelf, te geven of zelfs op te geven.
Dat wat ons dierbaar is, wordt in parasja Wajikra gesymboliseerd door de daar genoemde offerdieren. De vraag die Wajikra door de eeuwen heen stelt is: welk offer (van onszelf, van iets wat ons dierbaar is) dient in jouw tijd als korban, als middel om dichter tot God te komen? Het traditionele antwoord is dat we onze materiële gerichtheid, wat we gemeen hebben met de dieren, moeten overstijgen om ons tot spirituele wezens te ontwikkelen die zich vastklampen aan God.
De roep horen van Wajikra
Een wat andere benadering van korbanot, het offeren, loopt volgens rabbi Jonathan Sacks (1948-2020) via het eerste woord van onze parasja: Wajikra, die zoals we zagen Hij riep betekent.1 De eerste zin van Wajikra luidt: “De Eeuwige riep Moshe etc.” 2
Volgens de middeleeuwse Torah commentator Rashi heeft dit roepen iets liefdevols. Jonathan Sacks voegt hieraan toe: iedereen die tot iets wordt geroepen is geliefd en wordt vertrouwd. Wie geroepen wordt, wie zich een roeping of levensmissie gewaar wordt en de roeping beantwoordt, voelt een verantwoordelijkheid om er alles aan doen, ja zich zelfs veel te ontzeggen, om aan de roeping te voldoen.
In het dagelijks spraakgebruik: men offert zich op voor het doel. De voorbeelden in ons dagelijks leven zijn legio. Ieder van ons wordt geroepen, zegt Sacks, ieder van ons is in dit leven gekomen om iets te doen wat alleen hij/zij kan doen.
Spirituele uitdaging
Onze bijzondere opdracht ontdekken, de Wajikra horen, oftewel gehoor geven aan Gods roep en beroep op ons, is een grote spirituele uitdaging voor ieder van ons – aldus Jonathan Sacks. Zo bezien krijgt ook het begrip ‘offer’ of ‘korban’ waarmee parasja Wajikra vol staat inhoud voor de moderne lezer.
Sjabbat sjalom
1 Jonathan Sacks The pursuit of meaning in Covenant & Conversation
2 Zie Dasberg deel 2, onder Vayikra 1:1
Geef als eerste een reactie