Parasjat Wajechie is de laatste parasja in het boek Bereesjiet. Het vertelt over de brachot (zegeningen) die Ja’akov geeft aan zijn kinderen en kleinkinderen, hoe hij sterft en begraven wordt in de Maharat Hamachpela, bij zijn vrouw Lea, zijn ouders en grootouders. Aan het einde van de parasja sterft ook Ja’akov’s zoon Josef.
Wanneer Ja’akov weet dat hij zal sterven geeft hij al zijn kinderen een bracha. Voordat hij dat doet vraagt hij Josef om zijn twee zonen, Efraim en Menasjé, dus de kleinzonen van Ja’akov, bij hem te brengen zodat hij ook hen kan zegenen. De geschiedenis herhaalt zich. Hoewel het in elke generatie de bedoeling lijkt dat de oudste zoon de voornaamste erfgenaam is, wordt steeds met die regel gebroken. Jitschak ging voor zijn oudere broer Jisjmaël, Ja’akov kocht het eerstgeboorterecht van zijn oudere broer Esav voor een kommetje rode linzensoep en nu kiest Ja’akov ervoor om zijn eerste bracha niet aan zijn kinderen maar aan zijn kleinkinderen te geven. Die kleinkinderen zijn niet eens de kinderen van zijn oudste zoon en hij schuift ook nog eens met die bracha voor de kleinkinderen!
Rechterhand van Ja’akov
Wanneer Josef met Efraim en Menasjé voor Ja’akov staat zorgt Josef ervoor dat het oudste kind, Menasjé, aan zijn linkerkant staat en het jongste, Efraim, aan zijn rechterkant. Op die manier zal de rechterhand van Ja’akov op het hoofd van Menasjé komen en de linkerhand op het hoofd van Efraim. Maar Ja’akov kruist zijn handen en legt zijn rechterhand op het hoofd van Efraim en zijn linkerhand op het hoofd van Menasjé. Zo geeft hij hen zijn bracha. Josef zegt tegen zijn vader dat hij zich vergist maar Ja’akov laat weten dat dit echt zijn bedoeling was.
De Netsiv, een negentiende eeuwse commentator, vraagt zich af waarom Ja’akov zijn handen kruist. Is het niet makkelijker wanneer hij de kinderen vraagt om even van plek te wisselen? Dat kan, maar door de handen te kruisen blijft de rechtervoet wel bij Menasjé, de oudste, en de linkervoet blijft bij Efraim, de jongste. De hand, zo legt de Netsiv uit, is het lichaamsdeel dat het hoogste kan reiken en staat daarom voor het spirituele. De voet is het lichaamsdeel dat op de grond staat en symboliseert het aardse. Menasjé krijgt weliswaar niet de rechterhand, het grootste aandeel in spirituele zin, maar wel de rechtervoet, het grootste deel in aardse zin. Efraim krijgt het grootste deel in spirituele zin, maar het kleinste aandeel in het aardse.
Vlaggendrager in de woestijn
Later in tora zien we dit doordat de stam van Efraim spiritueel voor die van Menasjé komt. Menasjé is één van de vlaggendragers in de woestijn en de stam van Jehosjoea, die later de opvolger zal worden van Mosjé. Menasjé is de stam die uiteindelijk veel meer zal betekenen in militair opzicht en die in Israël ook een veel groter stuk land zal bezitten. Samen krijgen ze één bracha maar elk van de jongens krijgt zijn sterke kant: Efraim krijgt het spirituele en Menasjé het aardse.
Ja’akov is bekend met die combinatie van het spirituele en het aardse. Een paar parsjiot geleden, wanneer hij op de vlucht is voor zijn broer Esav, nadat hij op slinkse wijze zijn bracha heeft bemachtigd, slaapt Ja’akov ’s nachts alleen in de woestijn. Hij droomt van een ladder die in de grond staat en reikt tot in de hemel. Daar krijgt Ja’akov van God de belofte dat de grond waarop hij slaapt voor hem en zijn nakomelingen is en dat hij veel nakomelingen zal krijgen. Die ladder symboliseert diezelfde combinatie van het aardse – want de voeten van de ladder staan in de grond – en het spirituele – de ladder reikt tot in de hemel. De engelen die er op en neer klimmen verbinden de twee uiteinden.
Elke vrijdagavond een bracha
Het spirituele en het aardse moeten we combineren. We moeten de juiste balans vinden tussen de twee. Wees niet alleen maar bezig met het aardse en tastbare, maar ook niet louter spiritueel met het hoofd in de wolken. Waar die balans ligt is voor iedereen anders, net zoals bij Efraim en Menasjé.
Op vrijdagavond is het de gewoonte voor ouders en grootouders om hun kinderen en kleinkinderen een bracha te geven. Bij meisjes start de bracha met de wens dat zij zullen zijn als onze aartsmoeders Sara, Rivka, Rachel en Lea. Bij jongens zou je verwachten dat de bracha start met de wens dat zij zullen zijn als de aartsvaders Awraham, Jitschak en Ja’akov. Maar nee, we wensen hen dat zij zullen zijn als Efraim en Menasjé.
Geen ruzie
Eén van de verklaringen die hiervoor wordt gegeven is dat zij de eerste generatie broers waren die geen ruzie met elkaar maakten. Een leven zonder ruzie wensen wij onze kinderen natuurlijk graag toe. Tegelijkertijd wensen wij de volgende generaties ook dat zij zullen zijn als Efraim en Menasjé, met de juiste balans tussen het aardse en het spirituele.
Geef als eerste een reactie