Met zijn linkerarm duwt Leibel het hoog opschietende onkruid opzij. Zijn in een mitella gehulde rechterarm laat hij op zijn schoot rusten, terwijl ik de rolstoel voortduw over de weggezakte keien. Even later staan we voor de vervallen villa die eens onze Talmoedschool huisvestte.
Professor Zelig Zelmanovitch is een roman van
Lody B. van de Kamp
Verschijnt in feuilletonvorm in De Vrijdagavond
Aflevering 28
‘Toen wij hier kwamen vlak voor de oorlog was de tuin zo mooi verzorgd. Daar in die serre hadden we in de ochtend sjioer.’ ‘Klopt. Van rebbe Bamberg’. ‘Ik werd vaak afgeleid door de konijnen die door de bosjes kropen’. ‘Aha Zelig, het waren dus die beestjes die jou toen al op een dwaalspoor brachten in plaats van je gedachten bij de Gemore te houden’.
‘Leibel, om dat benauwde leven van toen te ontvluchten had ik die knaagdiertjes niet nodig. Ik droomde van een ticket naar Amerika.’ Aan Leibels gezicht zie ik dat hij pijn heeft. ‘Zullen we teruggaan naar de auto? Misschien is dit ritje toch wat veel voor jou?’ ‘Nee, Zelig, straks in de auto neem ik wel een pijnstiller. Ik wil hier nu nog even verder kijken. Aan het einde van de week moet ik weer naar Leuven voor de volgende behandeling. Ik weet niet wanneer en hoe ik daar weer uit tevoorschijn kom’.
Ik duw de rolstoel verder over het pad dat langs het gebouw loopt naar de achterkant. ‘Heb jij enig idee hoe lang dit huis nu al leeg staat, Leibel?’ ‘Nee echt niet. Een heleboel jaren geleden ben ik nog eens wezen kijken toen de kinderen nog klein waren. Het was destijds gewoon bewoond en de tuin zag er heel verzorgd uit. Nu lijkt het alsof het al heel lang niet in gebruik is’.
We hobbelen met de stoel over de keien terug naar de zijkant naast de serre. ‘Leibel, weet jij nog waar de laatste sjioer over ging voordat die Duitse soldaten voor de deur stonden en wij met ons tweeën maakten dat we wegkwamen?’
Leibel draait zijn hoofd om en kijkt me aan. Zijn hand gaat naar zijn nek. Oh, auw, dat doet pijn’. Hij herstelt zich meteen. ‘Zelig, weet jij dat nog? Dat meen je niet. Ik heb geen idee’. ‘Nou, ik wel. Om de een of andere onverklaarbare reden is me dat altijd bijgebleven. We leerden Tractaat Soeka. Ik weet zelf nog de Daf, nummer 17b. Het ging over hoe breed een plank mag zijn wanneer die gebruikt wordt voor het Schag, de dakbedekking van de Soeke’.
‘Zelig, je bent echt een mesjiggene. Na de kampen, na de bevrijding, toen we eindelijk weer Joods mochten leven heb jij alles overboord gegooid. Sjabbes, kasjroes alles was je kwijt. Bij toeval was je nog wel met een Joodse vrouw getrouwd. Maar die ene bladzijde in de Gemore staat jou vijftig jaar later nog helder voor ogen? Ik snap jou niet’. Ik loop om de rolstoel heen en sta nu pal voor Zelig’s neus. Ik sluit mijn ogen, met mijn duim maak ik op en neer gaande bewegingen. ‘Zo stond rebbe Bamberg vóór ons hier in de serre.’ Ik begin te citeren: Een doek, breed als een vuist en lang als een vuist, waar kun je deze nog voor gebruiken? Zegt Rabbi Shimon ben Lokisj: Als bedekking voor een ezel.’
Ik citeer op dezelfde zangerige toon als onze rebbe dat toen deed. Leibel proest het uit van het lachen. En hij gaat met het citaat verder. Samen lukt het ons om de hele bladzijde uit ons hoofd op te zeggen. ‘Zelig’. Leibel klinkt heel serieus. ‘Kun jij mij uitleggen hoe dit werkt bij jou? Alles ben je kwijtgeraakt. Of beter gezegd, al je jiddisjkeit ben je tientallen jaren uit de weg gegaan. Je weet vast nog wel die sjabbes in Boro Park. Toen we zo een ruzie kregen op straat toen ik naar mijn Rebbe was geweest. Je wilde nergens van weten. Je maakte me uit voor een onbenul. En hier ken jij een willekeurige Talmoedpagina die je vijftig jaar geleden bestudeerde nagenoeg nog uit jouw hoofd’?
Voorzichtig neem ik Leibels rechterarm in mijn hand. Ik voel meteen dat deze behoorlijk is opgezwollen. ‘Leibel, de collega’s hebben je behoorlijk te pakken met al die injecties en bestralingen. Laat je nek eens zien’ Ik duw voorzichtig zijn kraag iets open. Ook daar zijn sporen van de behandeling goed zichtbaar. ‘Zelig, dit is allemaal niet belangrijk. Ik wil weten hoe het mogelijk is dat die eeuwige teksten nog steeds in jouw hoofd ronddwalen’. Ik duw Leibel in de richting van de oprijlaan. Aan de rand van de struiken is een halfvergane zitbank zichtbaar. Ik laat me erop neerzakken. ‘Metsie’es ho’isho oe maásee jode’o leba’al…., Leibel help me even. Is dit een Misjne uit het zesde of het zevende hoofdstuk van het tractaat Kesoebes?’ Vol verbazing kijken twee ogen mij vanuit de rolstoel aan.
‘Dit is uit het zesde hoofdstuk. Maar Zelig, hou je mij nu voor de gek? Of heb je mij al die jaren voor de gek gehouden? Hoe is het mogelijk dat je al deze teksten zo paraat hebt, nadat je er jaren helemaal niet naar om hebt gekeken?’ Ik kijk de man die al vanaf mijn jeugd mijn goede vriend is, met wie ik zoveel heb meegemaakt, diep in zijn ogen.
‘Leibele, bijna alles is vergankelijk in dit leven. Hier om ons heen, de tuin. Daar, van wat eens een deftige villa was is nu niet veel meer over dan een ruïne. Wat jonge frisse struiken waren, is verworden tot kreupelhout. Bijna alles is vergankelijk. Ook ons eigen leven, het mijne en ook het jouwe. Laten het dan deze woorden van die geleerde rabbijnen van lang geleden zijn die op deze ingewikkelde wereld hun eeuwigheidswaarde blijven houden. En laat mij tenminste helpen hun woorden niet te laten verdwijnen in de vergetelheid’. ‘Zelig, mijn dierbare Zelig, ik weet het. Mijn vergankelijkheid voel ik nu dagelijks. Wie weet hoe lang of hoe kort ik nog heb. Jij zegt dat ook niet te weten. Wat maak je mij nu intens blij met die erkenning dat de woorden van onze Chachomim ook bij jou niet aan eeuwigheidswaarde hebben ingeboet. Hoe afzijdig jij je de afgelopen jaren ook hebt gehouden van hun betekenis.’
Ik leg voorzichtig mijn hand op Zelig‘s schouder. Op de plek waar wij samen ooit begonnen aan onze Talmoedstudie hebben wij elkaar tot op zekere hoogte weer teruggevonden. Of beter gezegd, ben ik bezig mijzelf wat terug te vinden?
‘Zelig, ook als ik hier doorheen kom, zal ik nooit meer dezelfde zijn. Ik kan vast en zeker niet meer uren achter elkaar in de werkplaats zitten om diamanten te slijpen. Daar ben ik nu wel achter. Ik zal al heel blij zijn als er nog een paar jaren voor mij zijn weggelegd om strompelend in de ochtend en de avond naar sjoel te gaan. Over vergankelijkheid gesproken.’
Ik dwing mezelf om niet te reageren. Gisteren heb ik Zeligs dossier nog eens doorgebladerd. Hier spreekt hij over ‘een paar jaren’. De beelden die we echter nu hebben zijn van tumoren in zijn hals op een plek waar nauwelijks te opereren is. Menselijkerwijs vertellen deze beelden dat er geen ‘paar jaren’ meer zijn weggelegd voor Leibel.
‘Kom Leibel, we moeten jou niet te veel vermoeien. Ik breng je nu terug naar huis. Aan het eind van de week zien we elkaar weer in het ziekenhuis. En daarna maken we ons volgende uitstapje naar ons verleden. De Dossin Kazerne in Mechelen?’ Leibel knikt. Hij is inderdaad erg moe. Ik til hem uit de rolstoel en zet hem in de auto. Onderweg naar Antwerpen gonst dat ene woord door mijn hoofd. “Vergankelijkheid”.
Leibel is in slaap gevallen.
(Wordt vervolgd)
Sjioer: Les
Daf: Pagina
Soeke: Loofhut
Mesjiggene: Een dwaas
Chachomim: Wijzen
Geef als eerste een reactie