Als je een ingenieur hebt, ga je niet naar de timmerman

tekening van een man met achter zich een orthodox stel

Ik zie het meteen. Leibel ziet er niet goed uit. Hij is sterk vermagerd, zijn gezicht toont een gele gloed. Hij wrijft over de zijkant van zijn hals. Rechts is duidelijk een knobbel zichtbaar. ‘Wanneer kwam jij de eerste keer naar Leuven? Drie of vier weken geleden?’ ‘Ja, vorige maand. Niemand vertelde me waar jij was’.  ‘Maar had je dan geen afspraak gemaakt met een van de andere doktoren?’

‘Een andere dokter?

Professor Zelig Zelmanovitch is een roman van
Lody B. van de Kamp
Verschijnt in feuilletonvorm in De Vrijdagavond
Aflevering 27

Hoezo? Jij bent toch de professor?’ ‘Wat gebeurde er toen je hier kwam? Wat zeiden ze toen je naar mij vroeg?’

“Professor Zelmanovitch is afwezig. U moet eerst een afspraak met hem maken voor dat u hem kunt zien”. Dat kreeg ik te horen. Ik vertelde die mevrouw dat ik een vriend van jou was. Toen zei ze “Vriend van de professor? Dat zijn we hier allemaal”. Daarna besloot ik terug te gaan naar Antwerpen en schreef ik je mijn brief.’

‘Leibel, ben je met je klachten al naar de huisarts geweest?’ ‘Ach die huisarts van me. Een aardig mannetje die dokter Hirsch. Als ik pijn in mijn knie heb of verkouden ben, dan vereer ik hem met een bezoek. Of als de kinderen koorts hebben komt ie even langs. Maar voor het echte werk, daarvoor heb ik jou toch? Als je een ingenieur hebt, ga je niet naar de timmerman’. Ik houd van mijn vriend. Mijn maatje van vroeger. Zijn situatie ziet er niet goed uit. Ik denk dat hij dat zelf ook wel in de gaten heeft. Toch blijft ie geintjes maken.

‘Zelig, hoe lang heb ik nog te leven?’ ‘Te leven? Als de benzinetank van je auto leeg is, vraag je dan de garage wanneer de auto klaar is om gesloopt te worden?’ ‘Zelig, hou mij niet voor de gek. Een auto heb ik niet en ook nooit gehad. Dus dat is geen antwoord voor mij. En jij weet drommels goed waarom ik vandaag bij je ben. Jij bent zo een dokter die over bulten en knobbels gaat. En die kleur die ik heb, die ken jij ook heel goed. Hoe lang heb ik nog te leven?’

Ik wijs Leibel op het scherm precies de plekken aan waar wij ons zorgen over moeten maken. Vanaf nu zijn wij geen gewone vrienden meer. Zelig is vanaf dit moment de dokter en Leibel is de patiënt. ‘Zo een verhouding hebben wij nog nooit eerder gehad Leibel’. Wel is hij een patiënt die het voortdurend beter weet dan de geneesheer. ‘Zelig, jij denkt natuurlijk dat wij met ons tweetjes naar dit scherm kijken om te kijken waar jij gaat opereren. Maar zo is het niet. Er is iemand die over jouw en mijn schouders ook meekijkt.’

Ik kijk achterom over mijn schouder, er is verder niemand in de kamer. Leibel steekt zijn tong uit en lacht. ‘Ja Zelig. Als je vergeten bent dat er nog een Eiberste bestaat in deze wereld, dan zie je Hem niet staan.’ Ik blijf ernstig kijken. Met de beelden voor me die vertellen hoe Leibel eraan toe is, heb ik geen zin in geintjes. En al helemaal niet in grapjes over Leibel zelf. Of over de Eiberste. ‘Leibel, jij mag grappen maken over jouw situatie. Maar luister naar mij. Deze ellende van jou gaat niet alleen over Leibel Lubelski. Dit verhaal’, ik wijs met mijn pen naar de röntgenfoto’s voor mij, ‘gaat net zo goed over Zelig Zelmanovitch.’

Leibel valt me in de reden. ‘Ho professor, wie is er hier ziek? Wie gaat er hier overlijden? Jij of ik?’. ‘Hou op met je overlijden. Niemand gaat er hier overlijden. Voorlopig gaan we daarvan uit. We gaan er de komende maanden alles aan doen om te proberen jou hier nog doorheen te slepen. Maar laat me uitpraten.’ Leibel doet het zwijgen ertoe en kijkt me vol verwachting aan. Ik zie hem denken “Waar komt Zelig nu weer mee voor de dag?” ‘Vanaf een jaar of vier liepen we samen naar het Cheider. We dawwenden met onze vaders samen in dezelfde Sjtiebel in Antwerpen. Toen we bijeen werden gedreven door die Nazi’s om naar de Dossin Kazerne te worden gebracht stonden we ook weer naast elkaar.

Dossin, Fort Breendonk, Dachau, Buchenwald. Op de een of andere wonderbaarlijke manier bleven wij elkaar altijd tegenkomen. En ook na die oorlog trokken we samen op. Tot ik ging studeren.’ ‘Dus je zegt dat daar nu een eind aan gaat komen? Wees nou toch eerlijk. Gaat jouw vriendje van vroeger dood? Of mag ik nog een paar jaar langer mee? Trouwens, het is nog te vroeg voor een afscheid. Jij bent mij nog wat schuldig.’ Ik weet meteen wat Leibel bedoelt. ‘Zelig, jouw nieuwe kliniek is bijna klaar. Als het even meezit mag ik de eerste patiënt zijn die jij daar gaat ontvangen.’ Leibel wijst naar buiten naar de hijskraan die vandaag ontmanteld wordt.

‘Kijk, nog eventjes dan is het zover. Ga je dan eindelijk jouw belofte inlossen?’ ‘Ja, wat mij betreft over een week of vier, dan kan ik hier weg, gaan we doen wat ik jou heb beloofd. We maken dan ons reisje langs die vrome plekjes waar wij in Antwerpen samen zijn opgegroeid. Dat wilde je toch graag?’ ‘Ja, precies. Dat bedoel ik. Maar daarnaast was er nog meer’. ‘Ja Leibel, ik ben dan misschien niet zo heel jong meer, maar mijn geheugen doet het nog steeds. Als we de ronde in en om Antwerpen hebben gedaan, trekken we verder, het oude Europa in. Langs Dachau en Buchenwald. En als we nog tijd hebben, maken we ook ons uitstapje naar Majdanek. Is Leibel daarmee tevreden?’

Leibel knikt. Ik schuif naar voren en wijs opnieuw naar het scherm. ‘We wachten nog op de laboratoriumuitslagen. Die hebben we nodig om te zien hoe jouw behandelplan er uit gaat zien voor de komende maanden. Zo gauw we daar meer zekerheid over hebben, spreken we af wanneer we op reis gaan.’ Leibel gaat even verzitten. Ik zie dat hij pijn heeft maar die probeert te onderdrukken.

Leibel heeft pijn en ik voel me beroerd. Nog voor onze reis die we al zo lang van plan waren te ondernemen is begonnen, lijkt alles te gaan veranderen. Mijn gedachten nemen mij terug naar die donkere tijden van toen. Het is het voorjaar van 1945. Een uitgemergelde Leibel is al een paar dagen niet van zijn brits gekomen. Zoals van zovele anderen zijn nu ook zijn dagen geteld. Tenminste, daar zijn wij alle twee wel van overtuigd. Samen hebben we uit ons hoofd tehillim gezegd. Samen hebben de Eiberste gesmeekt om met zijn tweeën deze ellende te mogen overleven. En dat was ons gegeven.

Majdanek (Foto Wikimedia)

Voor ons alle twee bleek er toch een heel leven ná de oorlog te zijn weggelegd. Leibel heeft dat altijd ervaren als de beloning voor zijn G’dsvertrouwen van toen. Ik heb die gedachtegang weggeduwd voor een wereldse benadering. Het is de medische wetenschap die hem er na zijn bevrijding bovenop heeft gebracht.

En nu, ik besef het maar al te goed, laat het ziektebeeld van Leibel zien dat ook de medische wetenschap toch niet het laatste woord heeft.

(Wordt vervolgd)

Eiberste: De Almachtige

Dawwenen: Bidden

Tehillim: Psalmen

cover illustratie Françoise Nick

Over Lody van de Kamp 97 Artikelen
Lody B. van de Kamp is rabbijn, schrijver en publicist. Naast het schrijven van historische romans (thema vooral ‘de Jood in de Tweede Wereldoorlog’) publiceerde hij ‘Over Muren heen’, over de kennismaking tussen de Moslim en de Jood in Nederland. Hij publiceert regelmatig in landelijke dag- en weekbladen en is actief binnen de stichting Said & Lody. Hij is één van de oprichters van Yalla!, een stichting die de beeldvorming in onze samenleving wil doorbreken. Lody is lid van ‘Amsterdam Inclusief’, negen meedenkers over het beleid van deze gemeente.

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*