Op die avond in Gerpinnes stelde hij zich voor als Gilbert. Gilbert is dus één van de ‘goeien’ in de streek die niets moet weten van die nazi-clubjes die elke keer in zijn omgeving de kop opsteken. Veel tijd hadden we die avond niet om te praten. Zorach vond het beter om na onze aanwezigheid bij het nazi-feestje in het café het dorp zo snel mogelijk te verlaten.
Professor Zelig Zelmanovitch is een roman van
Lody B. van de Kamp
Verschijnt in feuilletonvorm in De Vrijdagavond
Aflevering 22
Nu zitten Gilbert en ik tegenover elkaar. Dat hij tot de ‘goeien’ behoort heeft een lange geschiedenis. ‘Weet u dokter, mijn familie werkt al heel wat generaties in de mijnen’. Gilbert wrijft over zijn stoppelige kin en staart voor zich uit. ‘Ik weet nog dat mijn opa al onder de grond zijn brood verdiende. Dat kan ik me nog goed herinneren. Mijn opa werkte samen met zijn vader en zijn ooms. Dat was nog vóór de Grote Oorlog. Mijn opa had een paar goeie vrienden in zijn ploeg. Die kwamen uit Polen. Het waren Joden. Net zo religieus als die vrienden van u uit Antwerpen. Ze hadden lange baarden. Ze spraken hun eigen taaltje. Voordat de ploeg aan het einde van elke middag bovengronds ging liep dat groepje een van de gangen in om te bidden. Het middaggebed. Mijn opa wachtte dan altijd op hen. Hij zei “Als de Joden bidden is dat goed voor onze hele ploeg”.
Aan de muur tegen over mijn bureau hangt naast de klok de kalender. Het is vandaag 12 september.
‘Hoe kwamen de Joden eigenlijk in de mijnen terecht? Waren ze daarvoor vanuit het Oosten naar België gekomen’? Gilbert glimlacht. ‘Dokter, moet ik ú vertellen hoe het met de Joden in Polen en Rusland is gegaan? Mijn opa vertelde dat ze gevlucht waren voor de vervolgingen en de moordpartijen op hen. Toen ze eenmaal hier aankwamen moest er wel brood op de plank komen. Daarom gingen ze de mijnen in. Het waren trouwens niet alleen de Joden uit die landen die hiernaar toekwamen. Overal in het Oosten waar armoede was, trok men weg. Mensen hoopten op een beter leven.’
Het is woensdag 12 september. Vanmiddag had ik met een koffer met geld in Breendonk moeten zijn. Over tien minuten is het kwart voor vier…
‘Was uw opa de enige die goed met de Joden op kon schieten?’ ‘Nee, er waren nog een paar van de kompels die het goed met hen voorhadden. Maar anderen, die konden het niet nalaten om hen uit te schelden. Ook maakten ze het hen vaak lastig door houwelen of ander gereedschap wat ze nodig hadden af te pakken of onklaar te maken’. ‘Waarom deden ze dat? Omdat ze “anders” waren dan de rest van de mijnwerkers? Daarom hadden ze een hekel aan hen?’
1888 by Eugène Boch, Collectie van Gogh Museum
‘Nee, dat anders-zijn is niet de reden. Al die Belgen, Duitsers, Polen, Roemenen, Marokkanen of Hongaren waren allemaal verschillend. Nee, dat was het niet’. Gilbert staat op en loopt naar het raam. ‘Dokter, daar op het dak van de kapel, zie u daar het kruis? Die kerels in de mijn hoorden elke zondag in de kerk wel iets over de Joden en dat kruis. Joden zouden de Heiland hebben vermoord. Daarom moeten ze in de ogen van die kerkgangers boeten. Tot en met vandaag.’
De klok staat onderhand op even over half vijf. Bolhoed heeft zijn geld niet gekregen.
‘Maar waarom waren jouw opa, jouw vader en ben jij dan zo goed met de Joden? Jullie gaan toch ook naar diezelfde kerk?‘ Gilbert gaat weer zitten, hij schuift naar voren, dichter naar mij toe. ‘Mijn opa heeft heel zware tijden gekend. Hij had veel last van zijn longen. Op een zeker moment kon hij niet meer werken. En niet meer werken betekent geen eten. Zo eenvoudig was dat toen. Die Joden hebben toen een Joodse dokter laten komen. Ik geloof uit Luik. Of misschien wel uit Antwerpen. En toen hij niet kon werken, gaven ze hem iedere week een beetje van hun loon. Zodat hij zijn gezin toch kon onderhouden.’ Gilbert moet weer grinniken. ‘Mijn vader heeft hen eens gevraagd hoe zij zich dit konden veroorloven. Zo veel franken brachten ze aan het einde van de week niet naar huis. Dokter, weet u wat het antwoord was? “In de avond komen wij bij elkaar en bestuderen we samen de Tora. Dat doen wij in de tijd dat jullie makkers in het café zitten. Tora leren kost geen geld, dus houden wij over wat die anderen in die tijd verbrassen. Ja, dan kun je je veroorloven om iemand die wat extra nodig heeft te helpen. Nietwaar?”
Gilbert vertelt verder. Over hoe zijn opa en zijn vader in de latere oorlogsjaren in ieder geval een paar Joden hebben kunnen verstoppen voor de Duitsers. Die Joden werkten allang niet meer in de mijnen. Zij waren voor dat de oorlog begon verder getrokken naar Antwerpen. Maar de vriendschap was altijd blijven bestaan. ‘Toen ze dan ook in gevaar kwamen, heeft mijn opa geregeld dat ze in het grootste geheim naar Gerpinnes werden gebracht. In oude loodsen op het terrein van een van de mijnen werden ze ondergebracht zonder dat iemand daar iets van wist. Na de oorlog toen dit bekend werd, hebben mijn opa en ook mijn vader veel last gehad van die landverraders die met de Nazi’s samenwerkten. Mijn familie stond bekend als “jodenvrienden”. Er zijn tijden geweest dat niemand van de kompels met ons de mijn in wilde. De omgekeerde wereld.’ Gilbert zucht even diep. ‘Het leven is vaak moeilijk. Daar is de kerk ook schuldig aan. Maar geloof me dokter, thuis werd mij altijd bijgebracht dat je van alle soorten mensen goeie en slechte hebt. Zo is het bij de Belgen, zo is het bij de Duitsers, zo is het bij de Katholieken en zo zal het ook wel bij de Joden zijn. Ik hoop echt dat u na het bezoek aan die smerige Nazi’s niet denkt dat wij in de Borinage, de mijnstreek, allemaal zo zijn’.
Er wordt dringend op de deur geklopt.
Het is onderhand bijna half zes. Meer dan een uur geleden had een koffer met geld in Breendonk moeten zijn. En ik had daar allang in de martelkamer moeten staan wachten om te horen wanneer ik kon gaan.
Opnieuw wordt er geklopt. Nu veel ongeduldiger. ‘Excuseer mij een ogenblik alstublieft Gilbert.’ Ik open de deur. Daar staat Patricia samen met een man in uniform. Ik ken hem niet. ‘Professor, doet u alstublieft even de deur dicht. Ik weet niet wie u op bezoek heeft. Maar niemand mag horen wat deze meneer die hier naast mij staat u gaat vertellen. Hij is het hoofd beveiligingsdienst van het ziekenhuis.’ De man stelt zich voor. ‘Ik ben Michielsen. Onze dienst is zojuist geïnformeerd dat uw naam voorkomt op een lijst van bedreigde personen in ons land. Vanaf dit moment dient u persoonlijk beveiligd te worden. Hoe dat er uit gaat zien, dat hoort u de komende uren wel. U wordt nu overgebracht naar gebouw 3A op de campus. Daar neemt u met onmiddellijke ingang uw intrek in een van de dienstappartementen. Het bezoek in uw kamer zullen wij informeren dat u bent weggeroepen. Totdat u vanavond nader van ons hoort, dient u verder ook in uw nieuwe locatie geen bezoek te ontvangen.
Wij zullen er in overleg met u wel voor zorgen dat de noodzakelijke dingen uit uw appartement worden overgebracht. Morgen heeft u operatiedag. Vanavond zal onze dienst met u nader overleggen in hoeverre en onder welke omstandigheden u morgen deze werkzaamheden zult kunnen volbrengen.’ Ik loop met Michielsen de gang uit. ‘We nemen niet de lift maar gaan met de trap.’ Door een van de dienstuitgangen lopen we het gebouw uit, steken het smalle gangetje over om het naastgelegen pand binnen te gaan. Hier ergens zal dus voorlopig mijn woning zijn. Ik ben heel erg benieuwd of dit nieuwe spannende avontuur, wat helemaal niet prettig is, te maken heeft met die niet afgeleverde koffer van vanmiddag. Ik maak me nog geen zorgen. We zullen het wel zien.
(Wordt vervolgd)
—————–
Grote Oorlog: de Eerste Wereldoorlog 1914-1918
Kompel: Mijnwerker
Geef als eerste een reactie