Hoe spreken wij over God? Op Rosj Hasjana spreken wij vaak over God op een manier die is ontstaan in het eerste milleneum van de gewone jaartelling, in de tijd waarin het Romeinse Keizerrijk nog sterk tot de verbeelding sprak. God, gezeten op de troon in de Hoogste Hemel, is de Keizer van de wereld. Zijn belangrijkste gereedschap is een allesomvattende administratie waarin de daden van ieder schepsel en ook zijn of haar lot worden opgetekend. Kunnen wij, in onze eigen tijd, nog iets met dit beeld?
Omdat ons menselijk begrip tekortschiet, beschrijven wij God met de woorden en beelden die wij ontlenen aan de wereld om ons heen. In iedere periode van de menselijke geschiedenis ontstaan andere beelden, worden andere woorden gebruikt. Het complexe godsbeeld van de Kabbala bijvoorbeeld, zoals we dat kennen uit de Zohar, weerspiegelt de opkomende gedachten over de onderlinge relatie tussen de natuurlijke sferen waaruit de schepping bestaat. Alles staat met elkaar in verbinding en beïnvloedt elkaar. De moderne wetenschap laat zien dat we God niet aantreffen in de zichtbare hemel, tussen de planeten en de sterren. Onder invloed van het filosofische rationalisme is de gedachte dat de ‘Eeuwige’ overal – vooral onzichtbaar – aanwezig is, onderdeel geworden van de populaire cultuur. Niet gezeten op een troon, maar juist overal en altijd aanwezig en onzichtbaar, is de manier waarop de meeste mensen zich God nu voorstellen.
Onbegrijpelijke God?
Er is een probleem met deze abstracte manier om over God te denken. Iets dat overal aanwezig is, onzichtbaar, zelfs niet aantoonbaar, almachtig en tegelijkertijd onbegrijpelijk, is in de praktijk van alle dag eigenlijk hetzelfde als iets dat niet bestaat. Je hoeft er geen rekening mee te houden. En waarom zou die onbegrijpelijke God zich iets aantrekken van wat wij doen en laten?
Wij kunnen ons God natuurlijk niet meer voorstellen als een man met een baard die op een troon zit met een boek op schoot. Kinderen leren al snel dat Sinterklaas niet bestaat. De God, zoals beschreven in Oenetanne Tokef, de prachtige pioet die wordt gezongen in de Moesaf-dienst van Rosj Hasjana en Jom Kippoer, die alle schepselen aan zich voorbij laat gaan en ze beoordeelt, lijkt toch wel heel sterk op Sinterklaas. En zo leren we kinderen eigenlijk ook, dat God niet bestaat. Maar een God die overal is en ook nog onzichtbaar en van wie de daden onbegrijpelijk zijn, bestaat die dan wel? En zo hebben we God verdrongen uit onze levenssfeer door beelden te hanteren die te abstract zijn of voor ons geen betekenis meer hebben.
Onze Joodse traditie kent ook andere manieren om over God te spreken. Het is een van die beelden die mij aanspreekt en waar ik persoonlijk meer mee kan dan met het abstracte beeld van de filosofie. Het is een godsbeeld waarin God, althans de God die voor ons kenbaar is, niet almachtig is maar juist afhankelijk van onze eigen daden. In de Kabbala en in het Chassidisme van de achttiende en negentiende eeuw is God kwetsbaar. Wat wij – mensen – doen, dat doet er toe. Het zijn onze menselijke daden die God, als het ware voeden en ondersteunen. God kan niet anders dan op onze daden reageren. De relatie tussen mens en God is een kwetsbaar systeem van onderlinge afhankelijkheid.
Klimaatverandering
Een van de belangrijkste problemen van onze tijd is zonder twijfel de manier waarop wij omgaan met het milieu. Met behulp van wetenschap en techniek hebben we voor veel mensen een prachtige wereld gecreëerd. Echter, de manier waarop wij dat hebben gedaan, heeft in een paar generaties geleid tot uitputting van grondstoffen en de eerste, duidelijke effecten van klimaatverandering. Het heeft de mensheid op een punt gebracht waarop er geen zekerheid meer is of deze wereld over een eeuw nog wel bewoonbaar is. Wij leven als: “Na ons de zondvloed.”
In de Kabbala en in het Chassidisme zijn het vooral onze gebeden en de traditionele mitswot waarop de relatie tussen God en mens is gebaseerd. Er is echter geen enkele reden om de nadruk speciaal op de liturgische kant van het Jodendom te leggen. Integendeel zou ik zeggen.
In het Sjema, onderdeel van de gebedsdienst maar ontleend aan de Tora, wordt gezegd dat, als wij ons houden aan de voorschriften van God, de mitswot, de regens op de juiste tijd zullen komen. Het is een gedachte die ook elders in Tora voorkomt. Een van de sterkste beelden vinden we in Dewarim 28:23. Wanneer je je niet houdt aan hetgeen God wil zal de hemel van koper zijn en de aarde van ijzer. Het is een tekst die voor ons, in onze dagen, speciale betekenis dient te krijgen. Een vergiftigde hemel en een aarde die geen voedsel meer geeft. Als we doorgaan op de manier waarop wij nu bezig zijn, is dat ons voorland.
Verantwoordelijkheid nemen
Zorg voor het milieu en de manier waarop wij over God spreken zijn van elkaar afhankelijk. Als we God zien als de almachtige kracht op de achtergrond die de wereld bestuurt volgens Zijn eigen plan, doen onze daden er niet zo heel veel toe. Ze hebben hoogstens betekenis voor onze persoonlijke verwachtingen. Maar onze traditie leert ons eigenlijk iets anders. Zowel God als de schepping en de mensheid vormen samen één geheel en zijn van elkaars daden afhankelijk. Het gaat daarbij niet alleen om de vraag of wij twee keer per dag het Sjema zeggen, het gaat erom of wij in ons dagelijks leven verantwoording kunnen afleggen. Of wij verantwoordelijkheid willen nemen voor elkaar, voor God en voor de schepping waar wij deel van uitmaken.
En dat is een goede vraag om onszelf tijdens de Hoge Feestdagen te stellen.
Oorspronkelijk geschreven voor Aleh 80/3, Irgoen Olei Holland, Tel Aviv
cover: Rosh Hashana, illustratie Chabad.org
Geef als eerste een reactie