Breendonk
Leibel en ik ontmoeten elkaar bij de poort. Hij is al vroeg met de trein uit Antwerpen vertrokken. Ik ben met de auto uit Leuven gekomen. ‘Nog steeds datzelfde dreigement’. We staan naast het hek aan het begin van het kampterrein voor het bord: Wer weiter geht wird erschossen, wie verder gaat wordt doodgeschoten.
Professor Zelig Zelmanovitch is een roman van
Lody B. van de Kamp
Verschijnt in feuilletonvorm in De Vrijdagavond
Aflevering 17
‘Zelig, die moffen waren best aardig. Wij tweeën mochten wel verder. Ons hebben ze niet doodgeschoten’. We geven elkaar een por en lopen grijnzend naar binnen. Nu klinkt Leibel serieus. ‘Nou ja, heel veel heeft het ook niet gescheeld of we waren nooit meer levend de poort uitgekomen’. ‘Je hebt gelijk jongen’. We zwijgen verder en lopen over de keien naar de grote poort van het fort. De poort is nog steeds die dreigende muil die iedereen opslokt om nooit meer te laten gaan. Zo voelde het toen en dat gevoel krijg ik ook nu weer na zoveel jaar.
Ik ril. Leibel geeft me een arm. Ook hij is in gedachten verzonken. Op deze plek begonnen wij aan de afschuwelijkste jaren van ons leven. Hier moesten wij afscheid nemen om elkaar pas na thuiskomst van onze lange reizen dwars door de ellende heen weer te ontmoeten.
De afgelopen dagen hebben Leibel en ik lopen stoeien. In figuurlijke zin. Toen Leibel hoorde dat ik naar België zou komen was het eerste wat hij schreef dat we samen nog eens al die plekjes zouden bezoeken waar wij beiden herinneringen aan hebben. Waar we samen naar de bewaarschool waren geweest. Het huis aan de Bouwensstraat waar ik geboren ben en mijn jongste jaren heb doorgebracht. Zelf kwam hij daar met zijn vader vaak op bezoek. En het appartement aan de Plantin Moretuslei moet ik natuurlijk ook van hem zien. Daar woonden zijn zeidie en bobbie voor de oorlog. Elke week waren wij wel een keer bij hun op bezoek. Die zeidie en bobbie wisten ons altijd te boeien met hun verhalen over het leven in der Heim. Ik noemde hen ook altijd bobbie en zeidie. Ondanks dat het niet mijn grootouders waren.
Het bezoek aan het fort vandaag is het eerste van de plekken die we de komende maanden willen gaan zien. Leibel wilde eerst ergens anders naar toe. Naar de sjoel van de Belzer Chassidim in de Van Spangenstraat. ‘Zelig, daar zijn mensen die je je vast nog kunt herinneren. Een enkele nog van vóór de oorlog en anderen van direct daarna. Van voor dat je naar Amerika vertrok. Ken je reb Gedalia, de schoichet nog? En Reb Fishel? Hij is zó een talmid chochom. Reb Fishel vroeg naar jou toen ik hem vertelde dat jij naar Leuven zou komen.’
Ik schudde heftig nee. ‘Leibel, we gaan onze speurtocht zeker doen. Maar niet meteen naar al die “vrome” plekjes. Er is meer in onze geschiedenis dan alleen geloofsgenoten, zwartgekleed en met mooie verhalen. Die plaatsen komen echt wel en natuurlijk lijkt het me leuk om Reb Gedalia en Reb Fishel weer te spreken na zoveel jaren. Maar dat komt wel. Laten we eerst naar Breendonk gaan’. Leibel vond dat tenslotte ook een goed idee. ‘Alles op zijn tijd. Zelig, jij bent nog steeds de Macher, net als vroeger’ grinnikt hij.
De beklemming van de donkere tunnel van het fort valt over ons heen. Onze vingers glijden over de ruwe stenen muur. ‘We werden met het gezicht tegen deze wand aangesmeten terwijl die Duitsers met hun valse honden achter ons heen een weer liepen. Een keer keek ik even om. Met de achterkant van zijn revolver sloeg zo’n smeerlap mijn gezicht tegen de muur.’
‘Ja, Leibel, dat kan ik me goed herinneren’. ‘Toch was dat nog niet het ergste’. Inderdaad was dat nog niet het ergste.’ We staan in het smalle pad tussen de rijen britsen. ‘Nog steeds diezelfde geur van de strozakken.’ ‘Ja, maar die stinkende emmers in de hoek zijn nu schoon’. ‘Neumann, Israël Neumann. Zegt die naam je nog iets?’ Ik denk diep na. Ja, wie was dat ook alweer. ‘Oh! Je bedoelt Shruli. Zo noemden we hem. Nebbisj. Israël Neumann. Omdat hij zo klein was lukte het nooit om zijn strozak recht op het bed te krijgen. Er ging bijna geen dag voorbij of hij werd hierom afgeranseld.’
‘En de soep? Die zware soepgamellen die juist hij uit de keuken moest brengen?’ ‘Ach, ik zie het nog zo voor me. Dan wezen ze opzettelijk een of andere lange sjemiel aan om samen met hem die zware ketels uit de keuken te dragen. Die lange man aan de ene kant en de kleine Israël aan de andere kant. Zo hing de gamel altijd scheef en kreeg hij onderweg die hete soep over zich heen. En of dat nog niet genoeg was stuurde die Duitser zijn valse hond op hem af en maakte hem voor alles uit wat slecht en lelijk was omdat hij “de kostbare soep die de Führer schonk” verspilde.’ ‘Zelig, in deze rij was zijn bed. Ik denk dat het hier was. Hoe lang hebben we nog geprobeerd hem een beetje te verzorgen? Hij zat onder de wonden. Hij heeft het niet lang vol gehouden. Samen hebben we hem nog naar het Kranke Revier gebracht. Daarna hebben we hem nooit meer gezien.’ ‘Nebbisj, die arme Israël, Moge de Eeuwige zijn bloed wreken’.
‘Professor Zelmanovitch?’ Ik hoor Engels met een zwaar Frans accent en kijk op. Wie kent mij hier in dit kamp? ‘Professor Zelmanovitch uit Leuven?’ Ik knik verbaasd. Een man in een gestreepte grijze regenjas met een donkere bril en een bolhoed op zijn hoofd staat voor me.
De man wringt zich tussen Leibel en mij in. ‘Professor Zelig Zelmanovitch. Het gaat natuurlijk over de kliniek.’ Door zijn donkere bril kan ik niet zien of hij mij aanstaart. ‘Ja. En?’ Professor, in uw naam zijn er bestellingen geplaatst bij Philips en bij Ericsson voor medisch-technische apparatuur.’ Ik laat me niet van mijn stuk brengen. Ik kijk om me heen. We hebben voor hetere vuren gestaan. ‘En?’
‘Hier is mijn kaartje. Zo gauw u uw bezoek aan deze plek beëindigd heeft en weer in uw appartement in Leuven terug bent annuleert u deze bestellingen. Na het annuleren ontvangt u bericht waar de bestellingen wél geplaatst kunnen worden.’ ‘Ik hoor wat u zegt’. ‘Horen wat ik zeg is niet voldoende monsieur le professeur.’ De man wijst de gang in. ‘Daar aan het einde van de gang waren ooit de martelkamers. Iedere gevangene weet wat die betekenden. Als je daarin terecht kwam was dat het laatste verblijf vóór de executieplaats. En als het martelen je gespaard bleef lag je ’s nachts te beven op je brits vanwege het gegil en het gekrijs van de gemartelden dat door de gangen galmde.’
Terwijl de man zijn verhaal doet, komen heel griezelige herinneringen bij mij weer naar boven. Leibel staart met gesloten ogen naar de grond.’ Professor, u gaat niet gemarteld worden. Maar doe wel wat ik u hier opdraag. En wacht daar niet te lang mee’. Met zijn rechterhand tilt hij even zijn hoed omhoog. Hij maakt een kleine buiging. ‘Professor, u bent verstandig genoeg om te weten dat u niets over ons gesprek deelt met derden’. Hij loopt de gang in op weg naar de uitgang. De echo van zijn voetstappen klinkt lang door.
Samen bekijken we het kaartje. Het is helemaal blanco, geen naam en geen adres. Alleen een getypt telefoonnummer. Leibel kijkt ernaar. ‘Dit nummer komt ergens uit de buurt van Charleroi.’
Wordt vervolgd
—–
Zeidie en bobbie: Opa en oma (Jiddisj)
In der Heim: In het oude Oost-Europa
Sjoichet: De Ritueel slachter
Talmid chochom: Een Talmoedgeleerde
Macher: Een doener, een organisator (Jiddisj)
Geef als eerste een reactie