Herontdekte roman van zwervende schrijfster Susan Taubes

Scheiden, boekbespreking

appel in hand lichtblauw midden dan twee blaadjes

Partir c’est mourir un peu. Susan Taubes (1928-1969), geboren Feldmann, vertrok als elfjarig kind met haar vader van Hongarije naar Amerika. Haar ouders waren net gescheiden. Dat was het begin van een langgerekt sterfproces dat in 1969 zou eindigen met haar zelfgekozen verdrinkingsdood op Long Island, New York. Een leven getekend door afscheid en scheiding: van haar land, haar jeugd, van haar moeder, van zichzelf. Mourir beaucoup. Vlak voor haar suïcide, voltooide zij haar autobiografische roman Scheiden (Divorcing). Die werd onlangs herontdekt en verscheen dit jaar in Nederlandse vertaling*. 

Jacob Taubes

Susan Feldmann was de kleindochter van de opperrabbijn van de aartsconservatieve fractie van de Boedapester Joden. Zij was de dochter van een bekende atheïstische psychoanalyticus en een mooie, mondaine en grotendeels afwezige moeder. Zij was zelf ook een schoonheid, trouwde in 1947 in New York met Jacob Taubes (Wenen 1923), rabbijn uit een rabbijnse familie, filosoof, geleerde van de buitencategorie en naar eigen zeggen een ‘onmogelijk mens’.

Ze krijgt twee kinderen van hem (in haar boek zijn het er drie) en ze scheiden in 1962, de zoveelste scheiding. Jacob weigert heel lang de scheidingspapieren te ondertekenen. Zij blijft tot haar dood Susan Taubes heten. 

De naam Taubes klinkt, behalve naar duif ook naar doof. In de roman heet Susan Taubes Sophie Blind, getrouwd met Ezra Blind. De dove en de blinde. In Ezra en Sophie vind je veel gelijkenis: ook zij wordt zeer geleerd, promoveert op een studie over Simone Weil, schrijft een boek over Afrikaanse mythen en verhalen en vele literaire werken, de meeste ongepubliceerd. In de romantische versie van zichzelf lijkt ze afstand te nemen van haar intellectuele carrière. ‘Mijn man dwong me ertoe,’ zegt ze tegen een minnaar. Net als Jacob doceerde ze van 1960-1969, dus tot haar dood, religie aan de Columbia University. Daarnaast was ze lid van The Open Theater (een soort ‘Het Werktheater’) en maakte deel uit van een groep schrijvers rond Susan Sontag.

Jacob en Susan Taubes, circa 1949, photo Müller

nergens thuis

Scheiden is een fascinerend, hallucinerend en vaak hard boek. Sophie/Susan heeft niets te verliezen omdat ze alles van waarde al kwijt is. Ze is altijd onderweg, op reis, een zwervende Aramese, woont overal, is nergens thuis.

Dat is de enige manier van leven in die tijd, schrijft ze. Het leven heeft voor haar geen zin, daarover nadenken is nutteloos en ongezond. Haar levensverhaal is doorweven met bizarre dromen, waarin tijden en plaatsen door elkaar lopen als verf in een aquarel. Sophie Blind is op cruciale momenten bij volle bewustzijn als levend lijk aanwezig in een doodskist. Zoals bij haar huwelijk. Daar wordt ze in die kist belaagd en beslapen door mannen – waaronder rabbijnen, Ezra voorop. Het huwelijk als mortuarium.

Eenmaal getrouwd roept ze steeds vaker dat ze niet met hem getrouwd wil zijn. Maar hoe hard ze ook ‘het is voorbij’ tegen hem schreeuwt, Ezra legt zich er niet bij neer. Machteloos woedend, ontredderd, in tranen, komt hij steeds terug, sluipt haar leven binnen, is niet weg te branden. Ook bij haar echtscheidingsproces ligt ze in een doodskist en wordt ze uitgejouwd door conservatieve rabbijnen die tegen de scheiding zijn: ‘hoer, snol, Babylon’. Ze willen een verklaring van haar. Ze sneert: ‘Heren, waarom bent u zo oud en lelijk. Deze boel hier is oplichterij. Het leven na de dood, ziel, Laatste Oordeel, God, Eén Volk, Eén Wet: nooit een woord van geloofd.’

Pesach 1938

Sophie/Susan is al vroeg van het Jodendom in haar familie vervreemd. Zij logeerde als kind niet graag bij haar grootmoeder, de weduwe van de aartsconservatieve opperrabbijn, ‘omdat bij haar de sabbat was. Die was nergens anders.’ Daar kwamen vreemde mannen, die een vreemde taal spraken. Met Pesach kwam de hele familie Landmann/Feldmann – tien kinderen en aanhang – bij ‘omama’ samen. Behalve de tantes die waren getrouwd met een rabbijn, was niemand van de Landmannen gelovig, zelfs haar inwonende zoon niet. ‘Godsdienst was iets ouds en versletens; een lelijk, stoffig meubelstuk waarover je je schaamde het in huis te hebben, zelfs in de achterkamer. Je kon er net zomin vanaf komen als van je grootmoeder.’

Maar het had ook een andere kant… je was er trots op Jood te zijn. De Joden waren te intelligent om gelovig te zijn, vonden de Landmannen. Haar vader schreef zijn atheïsme toe aan zijn Joods zijn. Omama ging flink te keer tegen dat ongeloof. Haar tirades waren een vast onderdeel van de seideravond. Iedereen boog dan beschaamd het hoofd en Sophie’s vader zei: ‘U hebt gelijk, moeder, wij zijn huichelaars, we zijn onwaardig’ waarna hij haar langdurig de hemel inprees. Vervolgens zei hij, als oudste zoon: ‘Laten we beginnen.’ En de mannen begonnen te bidden. Alles kwam Sophie vreemd en onecht voor. Over haar vader: ‘Nu eens is hij werkelijk een biddende Jood, dan weer steekt hij de draak met een biddende Jood… misschien is er niet veel verschil, misschien hoort een Jood zo te bidden.’

boekomslag Scheiden van Susan Taubes

De Hagada gaat open en de verhalen komen op gang, over de uittocht uit Egypte, over de wijze, de domme, de te jonge, en over de slechte zoon die die hele seider zinloos vindt. ‘Sla hem de tanden uit zijn bek,’ wordt er geroepen. Vraag en antwoord: ‘Waarom is deze avond anders dan andere avonden?’ Daarna het trage psalmzingen. En dat alles regelmatig en langdurig onderbroken door witsen, anekdotes en heen en weer geloop, onder andere naar de radio om naar toespraken van Hitler en Mussolini te luisteren. Vader maant af en toe: ophouden, voortmaken. Een citaat uit Scheiden:

De kamer vol mensen verandert in die oneerbiedige, weerspannige menigte Israëlieten die op Mozes mopperden omdat hij hen weg leidde  uit Egypte, dat land van overvloed, en die rond het gouden kalf dansten. Het geheel had het karakter van een samenkomst voor een bloedbad.  En misschien was dat wat Joods zijn altijd al had betekend. Altijd waren er die vreemde verhalen en het wachten op de profeet Elia, maar eigenlijk op iets vreselijks dat zou gebeuren, een grote straf. (…) Dat gevoel kreeg Sophie door het lawaai, de verwarring en de grapjes aan tafel: weerspannige kinderen die rondrenden door het huis van de dode rabbijn, grote mensen en kinderen die samen plagen van bloed, kikkers en duisternis over Egypte uitschreeuwden, als in een groteske komische opera.

Scheiding van Hongarije

Sophie hield van Hongarije, het land van haar jeugd, met zijn mythen en volksverhalen, en van haar school. Haar vader die niet in God geloofde stuurde haar desondanks naar Hebreeuwse les. Waarom, vroeg ze op een dag. Ze haalde haar Tenach uit haar tas en smeet het voor zijn voeten. 

En nu moet ze opeens weg, elf jaar oud, met haar vader en zonder moeder naar Amerika. Haar familieleden zeggen dat de Hongaren Jodenmoordenaars zijn. Ze snapt het niet. Ze moet ook afscheid nemen van haar toch al meestal afwezige moeder, Kamilla Ripper, met wie ze geen relatie heeft kunnen opbouwen. Moeder woont inmiddels samen met een andere man. ‘Je houdt niet van me,’ verwijt ze haar dochter en huilt. Sophie is aan de grond genageld, kan, wil, mag haar niet troosten. ‘Omdat je altijd weg bent’. Tussen hen een onzichtbare muur. Als verdoofd stapt Sophie in Boedapest op de trein. Kamilla zal de oorlog overleven. Ze heeft nooit een ster gedragen en is nooit bang geweest. Na de oorlog zien ze elkaar terug. Kamilla verhuist later ook naar Amerika. Maar een innig contact met haar dochter is nooit tot stand gekomen.

afschuw Amerikaanse cultuur

Sophie had een afschuw van de commerciële Amerikaanse cultuur met haar giga-reclames ‘en de domme, blije gezichten van bierdrinkende, soep slurpende en auto-minnende mannen, vrouwen en kinderen: de goden van Amerika’. In New York kon ze zich wel een beetje thuis voelen. In een Hongaarse boekwinkeltje op de 2nd Avenue vond ze de boeken van haar jeugd terug. ‘In een boek wist ze waar ze was.’ Maar ze bleef ongedurig en onderweg. Tegen de psycholoog waar ze één keer langs is geweest – in de psychoanalyse had ze geen enkele fiducie – zei ze: ‘Ik moet de hele wereld over. Ik moet mijn moeders leven overdoen’. 

tegenspraak

Het is moeilijk, zo niet onmogelijk om vat te krijgen op Sophie alias Susan. Hoe kan dat ook, als ze al geen grip op zichzelf heeft. Je zou meer van haar willen weten, zo niet van Sophie, dan toch van Susan. Er is teveel verwarring, te veel tegenspraak. Wat en hoe heeft zij in de laatste jaren van haar leven aan de Columbia University over religie gedoceerd? Wellicht zal het Susan Taubes-Archief dat in 2001 in Berlijn werd opgezet meer helderheid verschaffen. Sindskort kunnen we daarvoor al terecht bij de intellectuele biografie die over haar verscheen Susan Taubes. Eine intellektuelle Biographie, door Christine Pareigis, Göttingen 2020. Aan die 500 bladzijden ben ik nog niet toegekomen. 

ondraaglijk leven

De oorlog en de Shoah komen in Scheiden opvallend weinig ter sprake. Het is als een groot onweer dat in de verte rommelt. Sophie vertelt niet over de doden in haar familie. Maar toch heb je de neiging om haar zelfgekozen dood in verband te brengen met de oorlog. De scheiding van haar familie, van haar land, haar stad, is daar immers een direct gevolg van. Zij is daar niet overheen gekomen. Zij konden niet verder leven. 

In het laatste hoofdstuk van Scheiden wordt zij in haar woning in New York ‘overvallen’ door haar jonge, ADHD-achtige, wereldwijze kinderen die bij hun vader vandaan kwamen. Jonathan is een nieuwe versie van de breedsprakige Ezra. Toby een creatieve bliksemschicht. Aan tafel is het een gekkenhuis. Sophie heeft die avond al een afspraak met haar minnaar. Ze lijkt voor haar kinderen even weinig aanwezig als haar eigen moeder. Als ze om drie uur ’s nachts thuiskomt, vraagt haar zoon Joshua, die nog op is, haar, ‘Denk je dat het leven zin heeft, als we toch doodgaan?’ Sophie heeft geen antwoord dan dit: ‘Het echte probleem is niet de dood.’

Nee, niet de dood maar het leven is voor haar ondraaglijk gebleken. 


* Scheiden door Susan Taubes, uitgeverij Oevers ISBN 9789493290020
320 pagina’s | € 24,50
Vertaald door Nele Ysebaert Nawoord Oscar van Gelderen

cover: appel met twee blaadjes, foto Bloom (gezien graduation show Rietveld Academie), 2022

Over Kees Kok 32 Artikelen
Kees (C.G.) Kok (1948) is onafhankelijk theoloog en sinds 1980 verbonden aan Ekklesia Leerhuis Amsterdam; vertaler (Duits) en uitgever van het werk van Huub Oosterhuis; voorzitter van de Stichting Huub Oosterhuis Fonds. De rode draad in zijn theologie is de veelal geloochende en verraden joodse oorsprong van het christendom. Hij schrijft veel over joodse literatuur en vertaalde Duits-joodse poëzie onder andere van Hilde Domin. Hij is gehuwd, heeft drie kinderen en vijf kleinkinderen.

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*