Een van de goede dingen die de pandemie mij heeft gebracht, is dat ik me ben gaan inzetten voor Het Stenen Archief. Op een eenzaam lockdownfietstochtje raakte ik op de oude begraafplaats Zeeburg verzeild en sindsdien vertaal en documenteer ik de grafschriften van de zerken die daar aan de oppervlakte komen, bij de strijd tegen de woekering van bramen. Die vertalingen en verdere onderzoeksresultaten worden, met een foto van de zerk, gepubliceerd op de website van Het Stenen Archief. Daar worden inmiddels zo’n 240 Joodse begraafplaatsen in Nederland beschreven en er staan ruim 60.000 matseiwes afgebeeld.
In de eerste plaats geeft dit de historicus in mij iets te doen waar ik zelf heel blij van word, maar ik heb gemerkt dat de resultaten van mijn activiteit ook voor anderen van betekenis kunnen zijn. Over ‘professionals’ zoals genealogen en historici zal ik het straks hebben, maar eerst wil ik een andere groep mensen aanstippen, die me bij dit werk steeds vaker opvalt. Ten gevolge van de toename van gemengde huwelijken, die ongeveer een eeuw geleden optrad, zijn er nogal wat mensen van wie één grootvader Joods was. Dat is niet genoeg om zelf als Joods erkend te worden, maar doorgaans meer dan voldoende om hen een gevoel van identificatie te geven, waar zij ‘iets mee moeten’. Vooral als hun werkende leven achter hen ligt en de kinderen de deur uit zijn. En al is de weg terug naar het jodendom dan meestal te lastig of niet gewenst, een sterke belangstelling voor het leven van die kwart van hun voorouders laat zich toch gelden. Voor hen geven de stenen ‘archiefstukken’ en de plekken waar ze staan een emotioneel belangrijk houvast voor het vormgeven van die belangstelling.
Ik heb een mevrouw diep ontroerd gezien toen ik haar het graf van haar overgrootmoeder op Zeeburg kon wijzen. Bijna elke zondag, als de begraafplaats voor publiek opengesteld is, komt er wel iemand een steentje leggen op een zerk, of vraagt er iemand of er ook mensen met hun achternaam begraven liggen. In één van mijn ‘Zeeburger berichten’ in De Vrijdagavond vertelde ik het verhaal van Jonas Emmerik, die in de zomervakantie van 1908 verdronken was bij het ‘s-Gravenhekje, en zomaar meldden zich een half dozijn verre familieleden, die onmiddellijk bereid waren te zorgen dat er weer een houten matseiwe op zijn graf zou komen te staan. Vroeg of laat vinden deze mensen de weg naar Het Stenen Archief, althans dat hoop ik.
Voor genealogen, zeker voor hen die lid zijn van de Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie, is Het Stenen Archief al een begrip. Wat historici er precies mee kunnen, weten zij misschien nog niet, dus laat ik daarvan twee voorbeelden uit mijn eigen onderzoek in het kader van De Mokumse Geniza geven.
Op een zeker moment kreeg ik van iemand een dikke sidoer, met tehilliem achterin, gedrukt te Roedelheim in 1844. Op het broze, haast verpulverde schutblad is een handgeschreven Hebreeuwse tekst gedeeltelijk bewaard gebleven, die naar een choepa verwijst:
Wie waren de bruid en bruidegom, die bijna honderdtachtig jaar geleden deze ‘bruidstefille’ ontvingen? Daar achter te komen blijkt geen eenvoudige puzzel, doordat voor het patroniem שמעי׳ geen match in de burgerlijke stand te vinden is. Ook de laatste letters van de achternaam van de bruid – ענבעק – leveren eigenlijk alleen maar hoofdbrekens op. Tot ik op het idee kom Het Stenen Archief te raadplegen. De zoekfunctie van deze website geeft namelijk ook resultaten bij het invoeren van gedeeltelijke namen, zelfs in het Hebreeuws! In combinatie met de plaats – Culemborg – moet dat wel Wijzenbeek zijn. Via de zerk van een broer van de bruidegom, die evenwel in Herwijnen begraven ligt, kom ik erachter dat Sjemaja in de burgerlijke stand Levie heette, en ook een Wijzenbeek was. Zo belanden we bij het derde huwelijk van Isaac Levie Wijzenbeek (1797-1848), met Antje Abraham Wijzenbeek (1807-1863), op 13 oktober 1844 – למנינם : “volgens hun telling”.
Een andere puzzel, die ik nooit zonder Het Stenen Archief had kunnen oplossen, bood de volgende notitie in een zeldzaam ‘kabroniemboekje’, dat ik voor De Mokumse Geniza hoop te kunnen aanschaffen (donateurs welkom!):
Tot op zekere hoogte is de mengelmoes van Hebreeuws en Jiddisch wel leesbaar, maar op verschillende punten blijven er onzekerheden. Uitgaande van de minst twijfelachtige – Samuel Abraham Markus (1815-1866), de tweede van boven – komen we in Leeuwarden terecht. Op zijn zerk lezen we zowaar dat hij “tweede gabbai van de chewra kaddiesja Chesed we Emet” was!
Eenvoudig bladeren door de achternamen van mannen die voor 1900 in Leeuwarden begraven zijn is buitengewoon behulpzaam bij het ontcijferen van de overige namen. En hoewel Meijer Joseph Bendix (1817-1879) in Hamburg geboren en op Muiderberg begraven is, en ik aanvankelijk zijn voornaam niet kon lezen, kwam ik hem toch op het spoor, dankzij de weergaloze zoekfuncties van het Stenen Archief. En dankzij alle vrijwilligers die hier in de afgelopen jaren veel van hun tijd in hebben gestoken.
Het belang van zo’n “stenen archief” zag ik toevallig weerspiegeld in een dichtregel van Yehuda Amichai, aan het slot van zijn gedicht Een gevaarlijk land (vertaling Tamir Herzberg en Tsafrira Levy):
(…) en grafstenen om te gedenken liggen overal, als gewichten die zorgen
dat de geschiedenis van het land niet wegwaait in de wind, als papier.
Als u Het Stenen Archief gaat gebruiken, raad ik u aan om voor de optie “alle data” te kiezen.
De afbeelding bovenaan dit artikeltje is een aquarel van Martin Monnickendam (1874-1943), voorstellende de Israelietische Begraafplaats te Diemen
Van Yehuda Amichai zijn onlangs twee bloemlezingen van zijn gedichten verschenen, uitgegeven door Van Maaskant Haun.