Mijn opa kieperde al zijn sores overboord nog voor het Vrijheidsbeeld in zicht kwam

tekening van een man met achter zich een orthodox stel

‘En, pappa? Is dit de zesde of de achtste keer dat mama en jij deze maand gedonder hebben gehad?’ Ik proef het sarcasme in Tsippy ’s stem. ‘Mama weet al dat ik voorlopig lekker op de campus blijf.’ Ik haal diep adem. Het is niet niks wanneer de eigen kinderen zich gaan bemoeien met de huwelijksperikelen tussen hun pa en ma. Dochterlief doet er nog een schepje bovenop. ‘Ook Morris heeft het heerlijk naar zijn zin op zijn stageplek in Toronto. Hij vertelde me gisteren, toen hij belde, dat hij echt geen zin meer heeft in dat eeuwige gezeur óf van jou aan mama’s hoofd óf van mama aan jouw hoofd.’

Eigenlijk waren Françoise en ik er vorige week wel uit. Ieder van ons reed op eigen gelegenheid naar Willow Lake in Kew Gardens. We wandelden zo waar samen een uurtje door het fraaie bos. Het was voor het eerst in jaren dat we zoiets deden. En ook praatten we, maar het was niet gezellig. Integendeel. Waarschijnlijk niet toevallig waren we omgeven door Treurwilgen.

‘Mijn besluit heeft echt niet alleen te maken met wat mijn therapeut me vertelt’. Ja, dat zal best. Françoise is krachtig genoeg om haar eigen beslissingen te nemen. ‘Wel heb ik het met haar besproken. En ja, mijn besluit staat vast. Of eigenlijk moet ik zeggen ons besluit. Jij wilt er toch ook u echt een punt achter zetten? Negenentwintig jaar waarvan alleen de eerste drie of vier jaar echt mooi waren is toch genoeg?’ We stonden stil bij de aanlegplaats van de kano’s. Er was niemand verder in de buurt. Alleen een enkele reiger stond er aan de waterkant. ‘Françoise, laten we hier dan de afspraak maken om zoals het in het spraakgebruik heet “uit elkaar te gaan”. Zet jij de boel in beweging’? Ze grinnikt. ‘Ja, beter dat in dat doe dan jij. Ik ben tenslotte advocaat. Als we het aan jou moeten overlaten dan wordt het een bloedige operatie. Want daar ben jij nu eenmaal goed in.’

Zonder verder commentaar loop ik naar mijn auto. En Françoise steekt de parkeerplaats over en stapt in haar wagen. Terwijl zij wegstuift blijf ik nog even zitten. Jaren van huwelijksellende komen langs. Nou ja ellende, dat was het niet alleen. Tussen de moeilijke momenten van wederzijds onbegrip, van het botsen van twee werelden die onmogelijk te verenigen zijn, waren er ook ogenblikken van blijdschap en geluk. Iedere keer in de hoop dat het toch nog ooit goed zou kunnen komen. Toen de kinderen werden geboren, toen ze nog klein waren en tijdens de sporadische vakanties in de bergen. Toch kwamen dan ook weer de verschillen naar boven die we samen niet konden overbruggen.

Het is het verhaal van de rijke American Jewish Princess die trouwt met een arme sjemazzel. Zij groeit op in een familie die bungelt aan de rafeltjes van het Jodendom. Hij is een succesvolle student die nog heel dicht leeft naast dat vrome Joodse leven van het vroeger. Voor haar was alles wat er met de Jidden in Tweede Wereldoorlog gebeurt is iets van de andere kant van de wereld. Voor hem is het nog steeds iets van heel dichtbij waar hij dagelijks mee moet zien te leven.

Als jonge studentjes waren die verschillen niet belangrijk. Ze hadden immers elkaar. Het ging goed totdat het jong-zijn plaats maakte voor het wat ouder worden.

Ik start de motor en draai Grand Central Parkway op. Het besluit is genomen. Niet eens zo een gek idee. Over een maand of zes vertrek ik naar Leuven. Tegen die tijd zal alles wel geregeld zijn.

Professor Zelmanovitch is een roman van
Lody B. van de Kamp
Verschijnt in feuilletonvorm in De Vrijdagavond
Aflevering 11

Françoise ziet mij door de gang van het kantoor aankomen. Zij opent de deur van haar kamer en drukt op de in-gesprekknop. Door het brandende rode lampje boven de deur zal niemand nu binnenkomen. Zij schuift de groene map naar voren. ‘Hier zitten de kopieën in voor jou. Wat zit je mij nu zo stom aan te staren? Jij zet jouw handtekening hieronder, parafeert elke bladzijde en het is gebeurd’. Ze zucht. ‘Ik denk dat wij het over één ding wel eens zijn.

Lexington Ave, New York City. (foto Getty Images, WikiCommons)

Na bijna 29 jaar samen is het genoeg geweest.’ ‘Françoise, ik weet het niet. Willen we dit echt wel?’ Zij duwt met beide handen haar loshangende haar achter haar oren. Haar mond vormt zich tot een smalle streep.

‘Willen we dit echt wel? Waar heb je het over? Jij en ik passen in de verste verte niet bij elkaar. Dat weet jij donders goed. Net zoals ik dat weet. Wij doen al  meer dan twintig jaar alsof dat niet zo is. Toen we nog groentjes waren maakte ik mij al druk over heel andere dingen dan jij. Ik stond op Times Square te schreeuwen dat onze soldaten thuis moesten komen uit dat vervloekte Vietnam. Jij was ervoor om alleen nog maar meer troepen te sturen om die communisten daar de nek om te draaien.

Jij draaide de godganse dag Bob Dylan, Mahalia Jackson en Joan Baez, omdat die ‘zwarten’ het in het zuiden zo nodig ook voor het zeggen moesten hebben.’  ‘Ach Frans, jij was een kind, ik was een kind.’ Zij slaat met haar vlakke hand op haar bureau. ‘Hou toch op jij. De dertig jaar met jou maak ik echt niet vol.’ Ze springt op, trekt haar rok recht, loopt naar het raam en rukt de gordijnen opzij.

‘Na zoveel jaar samenleven met een oorlogskind met een trauma van hier tot San Francisco, is het op voor mij. Wil jij het op je geweten hebben dat ik hier op een dag het raam open doe en dat mijn kantoorgenoten mij 52 verdiepingen lager van het asfalt van Lexington Avenue moeten loskrabben?’ Ik laat deze bui ook maar weer over me heen komen. Van dit soort dreigementen raak ik niet onder de indruk. Voor minder ingrijpende zaken dan een slecht huwelijk heb ik mensen met dit soort beslissingen horen dreigen. Natuurlijk weet ik al lang dat het niet verder kan met Françoise. En eigenlijk vind ik het ook niet erg. Ik verlang zelf naar rust. Alleen dit moment, het tekenen voor de scheiding, valt mij zwaarder dan ik had voorzien. ‘Zelig, één ding hebben wij gemeen.’ Ze valt weer neer op haar stoel. ‘Jij bent van een immigrantenfamilie en ik ben van een immigrantenfamilie.’

Joodse Immigranten, op weg naar de VS. (Foto: National Archives and Records Administration (NARA)

Dat ik helemaal niemand heb die ik familie kan noemen laat ik maar in het midden. Ik weet maar al te goed dat Françoise, wanneer ze weer eens over de rooie gaat, al haar fijngevoeligheid laat vallen. ‘Maar daar houdt het ook op. Toen mijn opa een eeuw geleden hier in de Verenigde Staten op Ellis Island voet aan wal zette, nam hij het belangrijkste besluit wat hij als Jood kon doen.

“In deze Neie Welt, in deze nieuwe wereld, beginnen we helemaal opnieuw. Zonder pogroms, zonder de sjtetls, zonder oorlogen en alle andere ellende uit Europa”.

En daar is de man heel erg goed in geslaagd. Mijn moeder, haar zusters en haar broers hebben hier in Amerika een fantastische jeugd gehad. Niks geen oorlog, ellende en verdriet. Mijn opa heeft nog vóór het Vrijheidsbeeld in zicht kwam die rugzak met sores overboord gekieperd. Jij bent hier naar toegekomen met koffers vol concentratiekamp en je hebt nooit, maar dan ook nooit, geprobeerd een streep onder die oorlog te zetten.’

Moet ik Françoise nu een grote mond teruggeven? Zoiets als ‘Frans, het is nu wel weer genoeg. Hier is mijn krabbel en ik ben al weg. Als je mij niet meer ziet zitten, dat is tot daar aan toe. Maar mijn vermoorde familie laat je met rust!’ Ik besluit wijzer te zijn. Dit is waarschijnlijk de laatste keer dat ik tegenover mijn vrouw zit. Vanaf nu zal zij de geschiedenis ingaan als ‘mijn ex’, zoals ik dat van collega’s ken. Deze laatste momenten zal zij mij niet zo ver krijgen dat ik mijn waardigheid verlies. Ik zwijg. De stilte van mijn kant lijkt Françoise steeds razender te maken. ‘Hoe vaak heb ik niet geprobeerd jou wakker te schudden. Hallo, Zelig, we zijn veertig jaar later. Jouw oorlog is voorbij!! Sinds jouw oorlog zijn er in Korea ook nog eens zo’n vijftigduizend van onze eigen Amerikaanse jongens omgekomen. Ja, ik weet het, dat telt voor jou helemaal niet. Alleen maar jóúw oorlog. Alleen maar Auschwitz en Buchenwald!’ Ik kijk naar buiten. Achter Central Park doemt tussen mistflarden het water van de Hudson op. Françoise gaat weer helemaal los. ’Korea, Vietnam, Cambodja, het kan jou allemaal geen duvel schelen. Tienduizenden Amerikaanse doden doen jou helemaal niets. Jij hebt respect voor die paar Amerikaanse soldaten die jou bevrijd hebben uit jouw kamp. En dat is het. Maar datzelfde Amerika heeft jou wel tot professor gemaakt. Twee jaar geleden stonden wij samen met de kinderen in Washington op de erebegraafplaats voor onze soldaten. Jij liep alleen maar te zoeken naar grafstenen met een Davidster, met daaronder een jaartal tussen 1942 en 1945. Dat waren dan jouw bevrijders. Bij de Vietnam-muur stond je gewoon stom voor je uit te kijken, aan je pijp te lurken. Jonge Amerikaanse gesneuvelden doen jou nog steeds niets. Echte doden komen wat jou betreft alleen maar uit de gaskamer. De rest telt niet!’

Nu is het wel genoeg. Ik grijp naar mijn binnenzak, pak mijn vulpen en draai de dop eraf. Françoise laat een valse lach horen. ‘En zelfs om jouw huwelijk te beëindigen heb je mij nodig. Ben je echt van plan voor jouw nieuwe vrijgezellenbestaan te tekenen met de pen die je van mij ooit voor jouw verjaardag hebt gekregen? Wat ben je toch echt een afschuwelijk koud mens. Zonder ook maar enig gevoel.’ Ik kijk de vrouw tegenover me die ik nog heel eventjes mijn echtgenote mag noemen recht in haar gezicht. Ik sluit mijn pen, duwt deze opnieuw terug in mijn zak, grijp een andere pen uit het bakje voor me op haar bureau en sla de map open. ‘Deze intentieverklaring wordt hiermee getekend, vanavond bel ik de kinderen en dan zien we elkaar binnenkort wel bij jouw advocaat.’

Het is me gelukt zonder ook maar één keer mijn stem te verheffen. Moet ik haar nu nog één keer omhelzen? Een hand geven? Of gewoon de rug toedraaien? ‘Zelig’? ‘Ja, is er nog iets?’ Ik knoop mijn jas dicht. ‘Vorige week was ik bij de lezing van Elie Wiesel’. Ik zie tranen in haar ogen. ‘Jij kent Elie Wiesel. Jullie waren samen in Buchenwald’. Ik knik. ‘Ja, we zaten samen in barak 66.’ Françoise begint hartstochtelijk te huilen. Ik loop om het bureau heen, grijp een zakdoek. Zij snuit haar neus en probeert haar tranen te drogen. Vanonder een stapel dossiers trekt zij een boek tevoorschijn wat zij naar me toe schuift. ‘De kinderen van Buchenwald, met een voorwoord van Elie Wiesel’. ‘Ja Frans, ik ken het. Waar heb jij dit vandaan?’ ‘Elie Wiesel heeft het mij toegestuurd. Na zijn voordracht heb ik een afspraak met hem gemaakt. Ik móést hem spreken’. Ik ga toch nog even zitten. Françoise trilt over haar hele lichaam. ‘Nu ik dit boek heb gelezen en nadat ik Elie heb gesproken weet ik het helemaal. Ook óns huwelijk is niet meer te redden. Van al die kinderen die met jou Buchenwald en de andere kampen hebben overleefd, al die stakkers uit barak 66, die onmogelijke overlevenden, hoeveel van hen zijn niet uit het leven gestapt? En van diegenen die getrouwd zijn, hoeveel huwelijken zijn er niet gestrand?’ Françoise kijkt mij nu smekend aan.

‘Lieve Zelig, vergeef me. Alsjeblieft vergeef me. Maar ik kan niet meer. Ik ben op. Helemaal op. Dat gegil van jou in de nacht, jouw nachtmerries over lijken in de gaskamer en gestikte lichamen aan de galg hebben mij gesloopt. Jij weet dat niet eens. Jij krijst in je bed en bent op dat moment in dat kamp. Ik lig daar in het donker en heb geen idee wat jij in die angstaanvallen doormaakt. Nooit, wanneer het eenmaal licht is en ik jou vraag naar wat jij dan in die droomwereld beleeft, krijg ik een fatsoenlijk antwoord. Het lukt jou nog steeds niet om te praten. Jij haalt alleen maar je schouders op. En zo heb je mij al die jaren buitengesloten van jouw herinneringen, van jouw wereld. Daardoor kan ik het ook niet begrijpen. Jij laat jouw wereld nooit mijn wereld worden.’ Françoise huilt weer. Ik buig me naar voren’.

‘Zelig, ik wil niet dat onze kinderen, onze Morris en Tsippy, een van ons verliest. Liever twee ouders die niet samenleven, dan een dode vader of moeder. Snap je dit Zelig?’ Ik kijk mijn vrouw in de ogen. Zij wijst naar het boek dat tussen ons in ligt en slaat het open op een willekeurige bladzijde. ‘Hier, heb je het verhaal van Elie. Hier van Daniël. De een vlucht in zijn gezin, de ander vlucht in het jodendom. Jij vlucht in jouw werk in de kliniek. Ik kan niet vluchten. Ik word meegesleurd in een wereld die ik G’ddank nooit heb leren kennen. Soms denk ik dat ik ook vlucht, hier naar mijn cliënten, naar mijn ingewikkelde juridische zaken op kantoor.’

Ik blijf haar aankijken en knik haar bemoedigend toe. Zij praat. Aan haar woordenstroom lijkt geen einde te komen. ‘Ik ben op. Helemaal op. Bijna dertig jaar was ik samen met een oorlogskind dat nooit een volwassene is geworden. Een geleerde medicus, een professor, vastgebonden in de wereld van een oorlogskind. Begrijp je mij Zelig? Ik smeek je, begrijp je mij?’ Mijn hoofd gaat langzaam op en neer. Ik fluister. ‘Ja, Frans, ik begrijp jou. Ik begrijp jou helemaal.’ Ik zet mijn handtekening ook onder de laatste bladzijde, kijk nog even of mijn paraaf op elke pagina staat. ‘Frans, zoals ik zei, vanavond bel ik de kinderen. Wij zien elkaar binnenkort op het kantoor van Harvey Baker, jouw collega, die jij uitkoos om onze zaken zo netjes mogelijk af te wikkelen.’

(Wordt vervolgd)

Over Lody van de Kamp 97 Artikelen
Lody B. van de Kamp is rabbijn, schrijver en publicist. Naast het schrijven van historische romans (thema vooral ‘de Jood in de Tweede Wereldoorlog’) publiceerde hij ‘Over Muren heen’, over de kennismaking tussen de Moslim en de Jood in Nederland. Hij publiceert regelmatig in landelijke dag- en weekbladen en is actief binnen de stichting Said & Lody. Hij is één van de oprichters van Yalla!, een stichting die de beeldvorming in onze samenleving wil doorbreken. Lody is lid van ‘Amsterdam Inclusief’, negen meedenkers over het beleid van deze gemeente.

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*