Meir Shalev is een groot schrijver, de meest gelezen Israëlische schrijver. Er zijn ontelbaar veel grote Joodse schrijvers, al eeuwenlang. Neem alleen al de afgelopen eeuw: van Joseph Roth tot Philip Roth, van Vasili Grossman tot David Grossman. En Kafka natuurlijk, en… Nee, geen beginnen aan. Ik noem alleen nog Amos Oz en zijn Een verhaal van liefde en duisternis (2005) omdat ik dat een van de mooiste vind van de afgelopen tien jaar.
Na zijn grote romans als De kus van Esau, De grote vrouw en zijn hilarische Het zat zo (2010), schreef Meir Shalev In den beginne. Eerste keren in de Bijbel (2011). Eerder, in 1999, verscheen van zijn hand al De Bijbel nu.
Voor Shalev en vele andere Joodse auteurs is de Bijbel nog altijd een bron van inspiratie, de oerbron van alle literatuur. En ook voor niet-Joden, die haar kunnen ontdoen van de dikke lagen dogmatiek die haar bedekken, en van haar eeuwenlange gevangenschap tussen zwarten boekenkaften, blijkt het steeds weer een onwaarschijnlijk groots boek. Dat wordt bevestigd als je aan Shalev’s hand terugkeert naar de oorsprong, de tekst van de Hebreeuwse Bijbel, en die zo precies mogelijk leest. Shalev heeft geen last van autoriteitscomplexen. Hij uit weliswaar regelmatig zijn grote bewondering voor de Bijbelschrijvers, maar wijst ook op redactionele missers, en aarzelt niet om eerbiedwaardige oude rabbijnse commentaren ‘walgelijk’ te noemen.
De Bijbel als koe
Oneerbiedig gezegd, zie ik de bijbeltekst als een koe, of beter: een kudde koeien. Je moet ze laten grazen op sappige weiden. Zij moeten zich tegoed kunnen doen aan het groene gras en de klavers van de breedst mogelijke menselijke ervaring, zodat zij telkens hun verse romige melk kunnen geven. Bij religieuze betweters staan zij op stal, en krijgen slechts oud hooi te eten, zodat hun melk schraal is. Of zij worden aanbeden als één massief gouden kalf. Men danst eromheen en voedt haar met tegenstanders. Zelf geeft zij dan allang geen asem meer.
Shalev is een herenboer. Hij weidt de bijbelse verhalen als een kudde en geeft ze alle ruimte. En hoe weelderig en verbeelderig zijn uitleg ook is, zijn melkopbrengst is altijd een ‘natuurlijk’ product, met de volle room van de grondtekst. Niet gesteriliseerd, Shalev voegt niets toe, hij peurt zijn meanderende uitleg uit de Hebreeuwse zinnen, woorden en letters. Ook zijn meest gewaagde veronderstellingen, waarvoor in de Bijbeltekst geen duidelijke gronden zijn, zijn toch altijd op de een of andere manier met het verhaal verbonden. Zoals hij ergens schrijft: ‘Dat is nu juist het mooie ervan: dat het verhaal ons oproept er andere verhalen in en omheen te weven.’ En: ‘Ook als de lezer het niet met me eens is, hoop ik hem te prikkelen tot eigen gedachten.’
Wie dit boek ten volle wil genieten, moet wel meer dan enigszins vertrouwd zijn, of alsnog willen raken, met de verhalen die Shalev behandelt. Het is geen kinderbijbel geworden. In den beginne gaat over ‘eerste keren in de Bijbel’ – de eerste liefde, de eerste droom, lach, huilbui… Dat zijn slechts aanleidingen tot veel bredere beschouwingen over broederschap, koningschap, profetie en levenswijsheid. Uiteraard speelt ‘God’ een hoofdrol, maar die krijgt lang niet altijd goede recensies. Als het over het Bijbelse monotheïsme gaat, merkt Shalev op dat het niet goed is dat God alleen is; een echo van Gods opmerking, in Genesis 2, dat het niet goed is dat de mens alleen is. Doordat God alleen is, bemoeit hij zich veel te veel met de mensen; hij heeft niets anders te doen, verzuurt soms en wordt kleinzielig, klagerig, jaloers. Maar: ‘Wij hebben geen ander dan hem en hij heeft geen ander dan ons.’
De door God en mens geliefde koning David krijgt er behoorlijk van langs. Hoewel zijn morele en politieke missers – de verkrachting van buurmeisje Batsjeba en de moord op haar man, de onverzoenlijke wraak op de familie van Saul – in de Bijbelboeken Samuël en Koningen uitvoerig worden beschreven, blijft hij voor de meeste joodse en christelijke commentatoren ondanks alles een held, een ster, een mooie, lieve jongen. Shalev oordeelt: Davids gevoelswereld is ‘verwrongen en gecorrumpeerd’. Iedereen houdt van hem, maar hij houdt in wezen van niemand. De Bijbelse Kronieken, die zijn wandaden verzwijgen of goedpraten, noemt hij ‘de grote Sovjet Encyclopedie van het Joodse volk’. Zo ontmythologiseert hij er flink op los, maar het gaat daarbij nooit om een koude sanering. Er komt veel moois voor in de plaats, nieuwe inzichten en vergezichten.
Tweede naïviteit
Shalev neemt de verhalen, inclusief de God die daarin zo’n belangrijke rol speelt, serieus op een kinderlijke, maar niet naïeve manier. Er is bij hem sprake van wat wel een ‘tweede naïviteit’ is genoemd. Het gaat om verhalen, niet om een journalistiek verslag van de werkelijkheid. Maar die verhalen vertellen oneindig veel meer over die werkelijkheid dan de journalistiek, en wat daar over een ver verleden verteld wordt, blijkt over ons te gaan, over vandaag. Dat geeft de Bijbel haar blijvende ‘actualiteit’. Omdat wij ‘goddelijke toestemming en morele rechtvaardiging wensen voor onze slechte behandeling van dieren (…) hebben we verzonnen dat God ons toestemming heeft gegeven over de dieren te heersen en die toestemming zal leiden tot dierentuinen, slachthuizen, jachtverenigingen, kippenhokken, circussen en veestallen.’ En zo raast hij nog een tijdje door. Vermoedelijk is hij ook tegen ritueel slachten zonder verdoving.
Shalevs vaak zeer originele interpretaties van overbekende teksten doen aanvankelijk vaak de wenkbrauwen fronsen, maar gaandeweg weet hij je voor zijn visie te winnen. De argumenten blijven immers uit de tekst zelf komen, nooit vanuit een of andere religieuze of filosofische vooringenomenheid. Waarom verleidde de slang de vrouw in de tuin van Eden? ‘Omdat hij haar plaats wilde innemen. Hij wilde de passende helper van de mens zijn, en hij had er ook de geschikte eigenschappen voor.’ Hij was bijzonder intelligent, het sluwste dier, en hij kon spreken.
Uitermate boeiend is ook zijn visie op het boek Prediker. Prediker is daarin een baanbreker die bressen slaat in muren en daarmee het religieuze establishment treft in zijn macht, inkomsten, invloed en afschrikkingsvermogen. ‘Als hij vandaag had geleefd, waren de hedendaagse hang naar messiaanse ideeën noch de coalitieakkoorden met religieuze politieke partijen [Shalev spreekt hier uiteraard over zijn vaderland Israël] ontkomen aan zijn spot.’ Spreuken daarentegen noemt hij ‘een kwezelachtig loflied op de gehoorzaamheid’.
Ondanks alle kritiek op de Bijbelse hoofdrolspelers wordt Shalev nooit zuur. Zijn subtiele humor – en die van de Bijbelschrijvers! – levert steeds de nodige nuancering en relativering. We kunnen ons veilig spiegelen aan de sukkels, boeven en draaikonten, die de Bijbel bevolken. Zoals die andere grote Joodse schrijver, Elias Canetti, in 1942 noteerde: ‘Je kunt de Bijbel niet lezen zonder verontwaardiging en niet zonder verleiding. Wat maakt zij wel niet allemaal van de mensen, schurken, huichelaars, despoten, en wat doet ze daar niet allemaal tegen! Zij is het waardige beeld en voorbeeld van de mensheid, een groots wezen, aanschouwelijk en heimelijk [openbaar en verborgen] tegelijk, ze is de ware toren van Babel, en God weet het.’ (zie mijn artikel in deze krant over Canetti: Bij iedereen horen en toch Jood zijn).
NBV loopt uit de pas
De vertaling van Shalevs boek in het Nederlands, als altijd voortreffelijk gemaakt door Ruben Verhasselt, levert een onbedoeld, maar belangrijk bijproduct op. Shalev werkt uiteraard met de Hebreeuwse tekst van de Bijbel. Verhasselt koos voor de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV). Maar dat blijkt niet te werken. Voortdurend, soms meermalen op een bladzijde, moet hij zijn toevlucht nemen tot de oude Statenvertaling om enigszins in de pas te lopen met het origineel, omdat de NBV uit de pas loopt. Dan blijkt weer hoe weinig deze ‘moderne’ vertaling recht doet aan de talloze nuances van de Hebreeuwse brontekst, precies de nuances waar Shalev zijn interpretaties op baseert. Verhasselt speelt de NBV niet uit tegen de oude Statenvertaling, die ook haar gebreken kent, maar deze nieuwe vertaling staat op veel moments suprèmes gewoon buitenspel.
Niet begeren
Het laatste hoofdstuk van In den beginne gaat over de eerste wet, met name over de zogeheten ‘tien geboden’. Over het monotheïsme, dat eigenlijk niet bestaat, over de sabbat als grootse uitvinding, door heel de wereld overgenomen, en over dat merkwaardige laatste gebod: ‘Jij zult niet begeren.’ Dat is volgens Shalev ‘ons origineelste en bijzonderste gebod, dat tot op vandaag zijns gelijke niet heeft gevonden’. Je mag niet eens begeren, ‘niet wensen, niet verlangen, niet willen!’ En dat doet toch iedereen en altijd, een onontkoombare zonde. Daar kan geen mens zich dus aan houden, ’zelfs rabbijnen en Joods-juridische autoriteiten [niet] wier rechtschapenheid reikt tot de hoogste en zuiverste sferen van de heiligdommen van de Israëlische politiek,’ schampert de schrijver. Gevolg: ‘Een voortdurend schuldgevoel van de mens jegens God.’ Hij slaagt er nooit in God volledig tevreden te stellen. ‘Negen is het hoogst haalbare cijfer op het Joodse rapport.’
In den beginne is een eenmansleerhuis, een hele kudde talmoedgeleerden en Bijbelexegeten, verenigd in één schrijvershand. Lees, leer en geniet.
cover: fragment schilderij met bed, gezien op de Venice Biennale 2022, foto Bloom
Geef als eerste een reactie