Zolang je mij en de kinderen hier maar buiten laat

tekening van een man met achter zich een orthodox stel

De Rebbe

In mijn ochtendjas sta ik voor het raam. Onder die boom op de hoek van 12th Avenue kwamen Leibel en ik elkaar gisteravond tegen. “Zelig, jij bent een doodongelukkig mens. Daarom reageer jij zo heftig op jouw en mijn gemeenschap”.  Zijn verwijtende woorden snijden nog steeds door mijn ziel. ”Je hebt alle Joodse zingeving overboord gezet. Maar jij hebt er nooit wat anders voor in de plaats gevonden”.

Professor Zelmanovitch is een roman van
Lody B. van de Kamp
Verschijnt in feuilletonvorm in De Vrijdagavond
Aflevering 9

“Ja, je bent een beroemde dokter geworden”, vervolgt mijn vriend. “Een professor. Maar dat kan jou nooit datzelfde gevoel van spiritualiteit en diepzinnigheid geven dat onze ouders en grootouders ons probeerden bij te brengen als kinderen”.

De halve nacht lag ik wakker. Iedere keer zag ik weer dat verdrietige gezicht van Leibel voor me. “Moest jij hiervoor met mij in het hotel deze sjabbes doorbrengen? Om mij zo te kwetsen? Te beledigen?” Gelukkig namen we voordat we onze kamer binnengingen boven aan de trap op een goede manier afscheid van elkaar. Maar de pijn over onze woordenwisseling is de hele nacht gebleven. Ik kijk op mijn horloge. Het is tien voor zeven. Zou Leibel alweer onderweg zijn? Eerst nog naar het Mikwe, en daarna terug naar de sjoel van de Rebbe.

Ik ga boven op mijn bed liggen. Misschien lukt het om nog wat te slapen. Ik heb nog een lange sjabbes voor me. Tot dat Leibel weer naar het hotel komt. “Jij had Jij had niemand die jou groot kon brengen. En daar betaal jij nu de prijs voor! Ik had tenminste mijn Rebbe”. Ergens in mijn hoofd krijgt Leibel wel gelijk. “Jij had niemand die jou groot kon brengen. Niemand heeft jou verteld hoe het verder moest met je leven. Jij moest het allemaal zelf uitzoeken.” Waren dit eigenlijk wel echt verwijten van Leibel? Of probeerde hij mij gisteravond op zijn manier te troosten. Want ja, hij heeft wel gelijk. Ik ben ongelukkig. Ergens in mijn leven is het inderdaad leeg. Heel erg leeg.

Ik sta op, kleedt me aan, drink beneden een kop koffie, knoop mijn jas dicht en loop naar buiten. Diep in mijn binnenste voel ik dat ik deze sjabbes niet verder zo maar voorbij mag laten gaan. Is dit het gevolg van de boodschap die mijn vriend mij gisteravond probeerde mee te geven?

Ongewone stap

Lego Hasheim Hagedoelo’, (aan U, o, Eeuwige is de grootheid). De diepe vibrerende stem van de Chazzan kaatst terug vanuit de hoge koepel.  “Aan U, o, Eeuwige is de grootheid”. Het koor herhaalt de woorden. Starend over de lege rijen banken vóór mij laat ik de tekst tot me doordringen. Zijn het inderdaad de woorden van Leibel geweest die mij, die bijna-atheïst, tot deze wel heel ongewone stap hebben gebracht? Om zomaar op deze sjabbesochtend een sjoel binnen te stappen? Ineens, na heel veel jaren. De vorige avond stak ik nog zo een tirade af tegen alles wat vroom is. En nu zit ik stil mee te genieten van de religieuze gezangen op een plek die ik nog geen twaalf uren geleden afschilderde als een verzamelplaats voor domme mensen. Mee te genieten? Zit ik echt te genieten? Nee, dat is het niet. Het luisteren zet mij aan het denken. Al jaren ben ik boos. Tientallen jaren geleden is die woede ontstaan. In de koude stenen gangen van Breendonk. In de kelders van Buchenwald. In de kolenmijn in Silezië waar ik dagen achter elkaar diep onder de grond als een kindslaaf werd gedwongen tot dwangarbeid. In de dagen van hongerlijden, ziekte, uitzichtloosheid, pijn en verlangen. Mijn boosheid werd tot een ononderbroken kwaadheid op G’d. Is Hij het die deze wereld heeft geschapen? En Hij laat dit allemaal toe? Toen heeft het ook niet lang geduurd totdat mijn boosheid op G’d oversloeg naar iedereen die ook maar enige band met de Eeuwige onderhield.

Oise sjoloim bimroimof, (Hij die vrede sticht in Zijne hoogten). Ik neurie mee. De wijs is me bekend. “Hij die vrede sticht in Zijn hoogten.” Dat zal dan wel, vrede in de hoogte. Maar hoe zit het hier, in ons beneden? Wat voor vrede heeft Hij hier dan gesticht? Toch wel onder de indruk van de prachtige samenzang van de chazzen en het koor in de Grote Sjoel in Boro Park probeer ik nu voor deze ene keer mijn gedachten weg te drukken. 

Young Israel Synagoge in Boro Park (Foto: Young Israel)

Net zoals de andere sjoelbezoekers ga ik ook staan. Hoe ja’asee sjoloim oleinoe (moge Hij vrede stichten over ons en over geheel Israël). Gekleurd door de glas in lood ramen zie ik de bomen buiten stilletjes meebewegen in de wind. Was dit een van die bomen op 12th Avenue waar Leibel en ik gisteravond onder en tegenover elkaar stonden?  We’imroe omein. Het koor sluit af met “Omein ”. Ik ga voor de anders bezoekers uit naar buiten. Met mijn hand op de koperen trapleuning loop ik het bordes af.

Mijn type

Binnen in dit gebedshuis heb ik geen echte orthodoxen gezien. Uiterlijk was het meer míjn type. Maar dan wél religieus. Zal ik vanavond aan Leibel vertellen hoe ik de ochtend van deze sjabbes heb doorgebracht? En zal ik het ook met Françoise delen als ik morgen thuiskom? “Wat? Jij in de synagoge? Was dat jouw vrijetijdbesteding deze week in plaats van zaterdagochtend vroeg op de tennisbaan?” Leibel zal mijn stap mogelijk beschouwen als een overwinning en denken dat zijn zondige vriend nu misschien op weg is om eindelijk zijn ziel en zaligheid toch nog te redden. Françoise haalt waarschijnlijk haar schouders op. “Die vrome kameraad van jou kan het niet laten om jou weer naar zich toe te trekken. Je gaat je gang maar. Zolang je mij met de kinderen hier maar buiten laat”. 

“Hoe ja’asee sjoloim oleinoe, Moge hij vrede stichten over ons”. Al wandelend zingen deze woorden met de melodie in mijn hoofd. Maar de woorden brengen mij geen vrede. Het voelt alsof ik mezelf met mijn sjoelbezoek tussen twee botsende werelden in heb gemanoeuvreerd, waar geen vrede mogelijk is.

De sjolent, de sjabbessoep, smaakt niet zoals ik me dit van thuis herinner. Toch helpt het bord met het bruine mengsel van stukjes vlees, bonen en aardappels iets van de herinneringen van sjabbes van een halve eeuw geleden naar boven te brengen. Henshe, mijn tafelgenoot van gisteravond heb ik niet gezien. Dat vind ik ook niet erg. Aan nog een gesprek over lastig of schuld heb ik nu helemaal geen behoefte. Na mijn espresso aan het einde van de maaltijd nestel ik me in een gemakkelijke fauteuil in de lobby. Mike en Gerald zijn twee van mijn studenten die over een maand of wat moeten afstuderen. Dus toch maar een blik werpen op de eerste versie van hun scripties. De rest van de week zal daar wel niet veel van terechtkomen. Ik heb ook nog wat vragen te beantwoorden van Rodny en Brigitte voor hun aanstaande promotie. Is dat niet volgende week? Maandag en donderdag heb ik weer college. Die heb ik nog maar gedeeltelijk voorbereid. En volgende week vrijdag weer een lange operatiedag. Erg ver kom ik niet met mijn leeswerk. Na de korte nacht voel ik dat ik onderuit zak en dat mijn ogen al gauw dicht vallen.

Nu is het mijn beurt

Ik ga rechtop zitten. Hoe lang heb ik hier in de lobby geslapen? De map met de scripties heb ik in mijn slaap van mijn schoot laten glijden. Ik buig me naar voren om deze op te pakken. Dan zie ik hem staan. Tussen de pilaren de Rebbe, samen met twee van zijn volgelingen, chassidim. Net daar achter Leibel. Dit zijn de Rebbe’s ogen. De ogen die ik ken van jaren geleden. Twee gitzwarte ogen, onpeilbaar verdriet, maar nog steeds liefdevol. De ogen die in die naoorlogse jaren in Antwerpen ontroostbaar leken maar waar je toch nooit weg van kon kijken. De Rebbe doet een paar passen naar voren en wacht. Nu is het mijn beurt. Ik weet het. Ik sta op en loop langzaam in zijn richting. Ja, die ogen zijn hetzelfde. Hoe lang is het geleden dat ik zo dicht bij deze goede man stond, in de Stiebel in Antwerpen? Was het in 1946? Of was het in het Beis Hamidrasj in de Jesjiewe in Heide, een jaar later? Behoedzaam steekt de Rebbe zijn beide handen naar voren. Ik grijp deze vast. ‘Reb Zelig. Zelig Zelmanovitch, laten wij samen de beroche uitspreken over een hernieuwde ontmoeting na zoveel jaren.” De Rebbe blijft mijn handen vasthouden.  De handen voelen zijdezacht aan. Ik herinner me deze handen. Ook toen voelden ze zacht aan. Met een intens liefdevolle uitdrukking op zijn gezicht zegt de Rebbe mij de woorden van de lofzegging voor. Boriech ato melech ho’oilom (Geprezen bent u Koning van de wereld), machajei hameisim (die de doden doet herleven). Ik zeg de woorden een voor een na. De Rebbe laat nu mijn handen los maar grijpt één hand meteen weer met beide handen vast. ‘Reb Zelig, vanmiddag, vanmiddag voor dat de sjabbes is afgelopen. Kom naar onze sjtiebel. Wees mijn gast, mijn eregast. Reb Zelig, de zoon van Reb Jerucham uit Antwerpen, ik reken op jouw komst’.  Nog één keer kijken die ogen hem aan. ‘Gut sjabbos, goed sjabbos’. De Rebbe loopt samen met zijn twee chassidim weer naar buiten. Ook Leibel loopt met hem mee. Ik blijf hen nastaren.

Lege stoel

Aan de garderoberekken zie ik dat het al heel moet vol zijn in de sjtiebel. Door de houten klapdeuren klinkt gezang. Ik duw een van de deuren open. Wat ik voor me zie hoort niet bij mijn beeld van vroeger van een ‘sjtiebel’. Een kleine donkere huissynagoge zoals in de Antwerpse Van Spangenstraat. Ik kijk een grote zaal in, misschien wel twintig meter hoog. Enorme kristallen kroonluchters verspreiden een geelachtig licht over de honderden chassidim die aan lange tafels hun Seoede sjeliesjies, hun derde sjabbesmaaltijd, gebruiken. Ik zoek de rijen af. Hier ergens in deze massa moet Leibel ook zitten maar ik kan hem niet zo snel ontdekken. Die mannen met hun zwarte hoeden en hun zijden kaftans lijken ook allemaal op elkaar. Helemaal aan de andere kant van de zaal, recht tegenover de ingang met de rug naar het Heilige Arke, zit aan een extra lange tafel in het midden de Rebbe, omgeven door waarschijnlijk zijn belangrijkste chassidim. Ik herken hen meteen, aan beide kanten van de Rebbe dezelfde twee mannen die vanmiddag met de Rebbe waren meegekomen naar het hotel. Ik hoef me niet af te vragen of het werkelijk de bedoeling is dat ik hier vanmiddag moet verschijnen. De Rebbe knikt mij uit de verte toe en wenkt. Een lege stoel wordt voor mij pal naast de Rebbe neergezet.

(Wordt vervolgd)

Mikwe: Ritueel bad

Beis Hamidrasj: Leerhuis

Broche: Lofzegging

Sjtiebel: Huissynagoge

Over Lody van de Kamp 97 Artikelen
Lody B. van de Kamp is rabbijn, schrijver en publicist. Naast het schrijven van historische romans (thema vooral ‘de Jood in de Tweede Wereldoorlog’) publiceerde hij ‘Over Muren heen’, over de kennismaking tussen de Moslim en de Jood in Nederland. Hij publiceert regelmatig in landelijke dag- en weekbladen en is actief binnen de stichting Said & Lody. Hij is één van de oprichters van Yalla!, een stichting die de beeldvorming in onze samenleving wil doorbreken. Lody is lid van ‘Amsterdam Inclusief’, negen meedenkers over het beleid van deze gemeente.

1 Comment

  1. Rabbijn van de Kamp schrijft enorm boeiend en beeldend. Je hebt het gevoel ter plekke te zijn en de sfeer te proeven.

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*