De Henri Polaklaan was mijn lievelingsstraat. Ik groeide op in, zoals men beweerde, de mooiste laan van de Amsterdamse Plantagebuurt.
Wij woonden op nummer 42A, het eerste huis tegenover Artis. Het was een hoekpand op de tweede en derde verdieping naast de kerk: De Hersteld Apostolische Gemeente. Als je voor het eerst in ons trappenhuis kwam, dacht je dat je de hemel inliep, zo stijl was de trap naar onze woning op tweehoog.
Ik had een onbevangen jeugd. Groeide op in een traditioneel Joods, Oost-Europees gezin met mijn ouders en grootvader Aron Kleinberger. Hij was de vader van mijn moeder en werd wel “de Rebbe, schouchet en brug ophaler” genoemd van de Nidchei Jesroëel Jechanees, ofwel de Kerkstraatsjoel in de volksmond, gevestigd in de Nieuwe Kerkstraat.
leren knikker
Als oudste van vier kinderen werd ik verwend door mijn grootvader. Op mijn zesde of zevende verjaardag kreeg ik van mijn opa een leren ‘knikker’ cadeau, een lederen voetbal. Dat was in die tijd heel bijzonder. Ik had nog nooit gevoetbald omdat ik weinig op straat speelde. Ik was altijd in Artis. Daar had ik verschillende bezigheden. Wekelijks moest ik twee duiventillen schoonmaken. Hoog op een ladder klimmen met een schraapstaal stront wegschrapen. Ik vond het ontzettend leuk werk tussen de nesten van de broedende duiven te werken. Ik moest dieren verzorgen in de kinderboerderij, liep op houten klompen, moest de hokken schoonmaken, eten bereiden in de vossengang bij de kleine roofdieren enzovoort. Om kort te gaan, ik had geen tijd om te voetballen. Maar mijn opa dacht er anders over, ik moest voetballen.
Dat Ephraim een echte voetbal had gekregen deed snel de ronde in onze buurt. Mijn beste vriendje Flipje Winnik zorgde daar wel voor. Flip woonde niet alleen naast me, hij zat ook naast me in de klas op Rosj Pina. Het was woensdagmiddag. De school was vroeg uit. Ik stond op het punt om naar Artis te gaan toen thuis de bel ging. Ik deed de deur open, daar stond Flipje met een twintigtal jongens die ik nog nooit had gezien. Ze vroegen: “kom je voetballen”? Trots als een pauw liep ik met mijn nieuwe bal naar beneden. Wij liepen naar de Plantage Middellaan van vandaar naar links. Even voorbij Beth Menoecha, het Joodse bejaardentehuis, was een plantsoen, een grasveld deels omringd door struiken. Het Plantage Westermanplantsoen.
grote hand
De jongens legden mij de regels van het voetbalspel uit. Mij werd de eer gegeven om af te poten met een andere jongen. Degene die de laatste stap zette mocht eerst kiezen. Ik had natuurlijk geen enkel idee wie de sterkste speler was. Maar dat maakte voor de eerste keer niet uit. Er werden twee goaltjes gemaakt van vier hoopjes kleren. Ik liep als een gek achter de bal aan en had niet in de gaten dat ik plotseling alleen op het veld stond, alle jongens waren verdwenen, maar ook mijn bal. Helemaal beduusd stond ik daar in mijn uppie. Ik schrok me dood toen ik een grote hand op mijn schouder voelde.
Zo, jou hebben we. Ik draaide me om en stond oog in oog met een agent. Nou dat is niet zo moeilijk antwoorde ik, ik sta hier toch. Waar zijn je vriendjes gebleven, vroeg hij. Dat vraag ik me ook af. Ze zijn plotseling verdwenen. En de bal? Waar is de bal?
Dat weet ik ook niet, agent. Van wie is die bal? Trots zei ik dat die van mij was. Dan ga jij mee naar het bureau. Maar dàt vond ik spannend, in zo’n zwarte kever politieauto. Op naar het bureau Meijerplein. Ik zat even later tussen tien dienders in een kring, die vroegen me het hemd van mijn lijf. Je wist natuurlijk niet dat je daar niet mocht voetballen hè? Nee meneer ik was daar voor de eerste keer. Dat zeggen ze allemaal was zijn antwoord.
Kun jij je vader niet even bellen en vragen of hij naar het bureau komt. Mijn vader had inmiddels een atelier op de Diamantbeurs op het Weesperplein. Ik belde mijn vader, die sprong op zijn fiets en was vijf minuten later op het bureau.
Hij wist niet wat hij zag. Daar zat zijn zoontje omringd door een schare van agenten. “Waarom zit mijn zoon hier”? Uw zoon heeft gevoetbald! Gevoetbald? Vroeg pa. Sinds wanneer voetbal jij? Sinds vandaag. Dus iedereen die voetbalt wordt opgepakt? Neen, niet iedereen, maar waarom zit mijn zoon hier, vroeg papa nogmaals. Uw zoon heeft op het plantsoen gespeeld, op het grasveld. Oh, ik begrijp wat u bedoelt, U wilt dat de kinderen op de Middellaan spelen op de rijbaan waar ze door auto’s worden geschept. Waar is dat veldje dan voor gemaakt? Staat er ergens een bordje ‘verboden te voetballen’?
Nee dat niet, maar iedereen weet dat je daar niet mag spelen. Een paar jaar daarvoor kwam mijn vader uit Auschwitz, hij kon deze onzin niet begrijpen. Neem je zoon maar weer mee. Dat was ook meteen het einde van mijn voetbalcarrière. Mijn leren knikker heb ik nooit meer terug gezien.
info over de ‘Kerkstraatsjoel’, ook wel ‘Russsische sjoel’ genoemd.
cover: detail versiering in de Synagoge van Groningen, foto: Bloom
Leuk verhaal Ephraim.zo hoor je nog eens wat!! Shabbat Shalom en groeten uit Jlm
Ephraim E
Heel leuk om dit verhaal te lezen. Ik ben geboren in de Plantage Franschelaan, in de PIZ. Wij woonden daar tegenover op no 7. De mishpoge van moederszijde woonde al jaren in dezelfde laan. Voor de oorlog vol met jidden. In de zomer, met de ramen open, wist je op Vrijdagavond precies hoever ze met het eten waren bij de buren. Shir Hamangalous gaf de indicatie. Toen ik 5 was, september 1942, zo rond de joum touwiem, werd mijn vader van huis gehaald, mijn moeder mocht bij de zieke ‘ik’ blijven. De “Franschelaan” hield op te bestaan.