Leibel
“Contract vandaag verstuurd stop. Begindatum werkzaamheden nader te overleggen stop.”
Met dit telegram weet Joseph Khan in Brussel in ieder geval dat ik akkoord ga met de voorwaarden die in het contract staan. Nu moet ik gaan kijken per wanneer ik mijn baan in het ziekenhuis hier ga opzeggen om zo New York voor een paar jaar de rug toe te keren.
Maar eerst Leibel. Zoals hij een paar weken geleden schreef, is hij inderdaad aangekomen in New York. Voor een bezoek aan zijn Rebbe. Eergisteren landde hij op JFK. Ik heb meteen een paar dagen vrij genomen. Ik vraag me af of hij het zonder mijn hulp zou redden in deze grote stad.
Professor Zelmanovitch is een roman van
Lody B. van de Kamp
Verschijnt in feuilletonvorm in De Vrijdagavond
Aflevering 6
Vanaf het postkantoor is het twee straten tot het hotel. Leibel zal mij daar zo direct opwachten zodat ik hem een beetje kan helpen in zijn sjabbes-voorbereidingen en dan kunnen we misschien ook nog samen wat inkopen doen op 13th Avenue voordat we naar het hotel gaan voor sjabbes.
Park House Hotel op 48th Street is nou niet precies de standaard waar ik de afgelopen jaren gewend aan ben geraakt. Twee weken geleden logeerde ik nog in het luxueuze Harbor Hotel, uitkijkend over de baai in Boston. En niet lang daarvoor in Johannesburg was het Intercontinental ook van een andere klasse dan waar ik dit weekend ga doorbrengen. Maar goed, het is in Boro Park, dicht in de buurt waar Leibel al zijn bekenden en zijn Rebbe heeft. En dus voor mij lijkt dit toch de beste oplossing voor deze sjabbes.
Het is niet gemakkelijk om Leibel op bezoek te hebben. De eerste kennismaking met Françoise en de kinderen eergisteren werd meteen al een ingewikkelde exercitie. ‘Dit is dus rabbijn Leibel. Samen hebben wij “gelernd” in de Jesjiewe in België’. ‘O ja, paps, dat heb je ook nog ooit een keer gedaan!’ Ik reageer niet op het commentaar van mijn dochter Tsippy. Zij stoot Morris, onze zoon, aan en grinnikt. ‘Mor, vader in de Jesjiewe! Dat was vroeger, toen ie nog in zijn vrome tijd was. Toen bestonden wij nog niet’. Ik doe alsof ik dit ook niet hoor. Ergens, diep in mijn binnenste doet dit commentaar van Tsippy pijn. Waarom weet ik zelf niet.
Ik stelde die eerste avond voor om met z’n allen naar Le Marais in Manhattan te gaan. Daar kom ik regelmatig streng religieuze geloofsgenoten tegen die zich te goed doen aan het strikt koosjere menu. Ook van chassidische huize, net als Leibel. ‘Nee’, houdt deze vol, ‘ik eet nooit buitenshuis. Koosjer eten buiten de deur is van een totaal andere orde dan wat mijn eigen vrouw kookt.’ ‘Ja, maar wat ga je dan deze week hier in New York eten? Je kunt toch geen hongerlijden?’ Mijn studiegenoot van vijftig jaar geleden wijst op zijn koffer. ’Mijn Shprintze heeft alles meegegeven voor de hele week. Hier zitten challes in. Een pot met jam en een stuk kaas. En ook nog harde worst, een paar paprika’s en wat verse uien. Fruit kan ik overal kopen. En sjabbes? Dan zit ik aan bij de tisch van de Rebbe. Trouwens Zelig, we hebben het samen wel eens minder gehad’. We lachen beiden. ‘Inderdaad, zo is het. We hebben het ooit met minder moeten doen’. Ik zie weer die kale eetzaal van de Jesjiewe voor me. Het was daar in die moeilijke vooroorlogse tijd een armoedige toestand, zeker wat de dagelijkse maaltijden betrof.
Het werd dus geen Le Marais. De rest van de avond brachten we met ons allen door in de lobby van dit hotel waar ik een kamer voor Leibel had geregeld. Wij met glazen cola, Leibel met glazen water. Hij weigerde iets anders tot zich te nemen.
Het niet eten of drinken van Leibel was niet het enige ingewikkelde van onze gast. Françoise verstaat wel wat Jiddisj van huis uit. Maar Leibel spreekt geen woord Engels. Alleen dus Jiddisj en een mondjevol Vlaams. Françoise en de kinderen doen werkelijk hun best om een gesprek op gang te brengen. Zij vragen naar Shprintze en Leibels kinderen en kleinkinderen. Daar komt natuurlijk het nodige vertaalwerk aan te pas. Maar met het vertalen worden niet alle barrières voor een kennismaking weggenomen. Leibel blijkt de strenge gewoonte te hebben om vrouwelijke gesprekspartners, anders dan de eigen echtgenote, niet aan te kijken. Hij staart of naar de grond of hij kijkt bij het beantwoorden van vragen langs Françoise en Tsippy heen. Dat is iets wat de vrouwelijke collega’s in het ziekenhuis tegenover Joodse patiënten ook wel overkomt. Wat mij betreft is daar niets mis mee. Ieder zijn eigen gedrag en gewoonte, maar het is zeker in het begin voor sommige medewerkers wat irritant.
Tsippy vindt dit prachtig en krijgt hier prompt een lachbui van. Françoise doet haar best om het niet gênant te vinden en zet met een uitgestreken gezicht het gesprek voort. Mevrouw de advocate. Morris geniet hier helemaal van en domineert dan ook bewust het gesprek. Hij krijgt immers alle aandacht van Leibel. Leibel kijkt hém wel aan. Met hem kan hij van man tot man praten, vertaald door mijzelf.
Thuis gekomen zijn Françoise en ik het met elkaar eens. ‘Als jij sjabbes bij jouw vriend wil zijn, helemaal goed. Zo vaak zien jullie elkaar niet. Maar dan blijven de kinderen en ik wel thuis. Jij neemt een kamer tot zondag in het hotel waar hij logeert. En dan kunnen jullie de sjabbes op je gemak samen doorbrengen’.
Tsippy laat zich van haar tegendraadse kant zien. Zij weet nóg niet van ophouden. ‘Eigenlijk wil ik sjabbes ook mee. Kijken of het me toch lukt om rabbijn Leibel zover te krijgen dat hij mij, de enige dochter van zijn goede vriend, toch één keer aan gaat kijken’. Françoise kijkt haar bestraffend aan. ‘Tsip, hoe oud ben jij? Je gedroeg je vanmiddag ook al als een onvolwassen tiener. Papa en ik schamen ons voor jou. Jij hebt die goede man gewoon uit zitten lachen.’ Tsippy heeft haar antwoord klaar. ‘Ik zat die man helemaal niet uit te lachen! Maar die hele situatie was zó grappig. En ik denk, ze trekt een brutaal gezicht, dat oom Leibel ons ook wel grappig vond’.
Toch begreep Tsip wel dat dit niet helemaal het goede moment was. Haar stemming slaat om. ‘Pappa, het spijt me. Op zo een serieus moment, jij samen met jouw vriend, die misschien wel een soort broer van jou is geworden, heb ik mij niet echt volwassen gedragen’. Ineens springen tranen in haar ogen. ‘Pappa, jullie praten de komende dagen vast veel over toen. Jullie hebben toch samen in dat enge kasteel gezeten. Met die Nazi’s?’
Françoise grijpt Tsippy’s hand. Tsippy duwt haar weg. ‘Paps, ga je ons vertellen wat jullie allemaal delen? Jijzelf hebt ons nooit iets verteld.’ Ze knikt naar Morris. ‘Ja iets, van die gevangenis in dat kasteel. Ergens in België. Weet je nog toen je dat vertelde? Maar verder kwam er toen niets uit. Op tv hebben wij zo veel gezien. En we haalden ook altijd boeken over die oorlog uit de bibliotheek. Maar een vader die wij hier thuis hebben en die het allemaal van dichtbij heeft gezien hield zijn mond altijd stijf dicht.’ Ik sta op het punt om op die dringende vraag van Tsippy in te gaan. Ze heeft het grootste gelijk van de wereld. In mijn hoofd rollen de herinneringen over elkaar heen. Zal ik beginnen op straat in Antwerpen waar Leibel en ik samen werden opgepakt door de Gestapo? Of vertellen over het moment toen we in Fort Breendonk aankwamen, toen we met onze gezichten tegen de muur werden gezet? Ik wil met dat laatste beginnen maar zie hoe ongemakkelijk Françoise zich voelt. Ze staat op, legt de kussens op de sofa recht en knipt de twee schemerlampen aan. Terwijl ze de gordijnen dichtschuift klinkt het kribbig ‘Tsippy, genoeg nou. Laat pappa met rust. Jij gaat niet mee. Wat die twee daar sjabbes bespreken is niet jouw zaak. Dat gaat over de “Oude Wereld”. De oude wereld van toen. Kom, nu aan tafel.’
Ik kijk Leibel zijdelings aan. Ooit noemde ik hem “Leiby”. Tot het moment dat hij op een dag zei ‘Leiby was ik toen ik klein was. Door alle ellende die we doorgemaakt hebben ben ik nu wel groot genoeg om me “Leibel” te noemen.’
Het is toch alweer wat jaren geleden dat we elkaar hebben gezien. Ik zie dat hij nagenoeg helemaal grijs is geworden. Zijn baard die ooit een kleur heeft gehad, ik dacht bruin of roodachtig, is zelfs al bijna helemaal wit. Een paar rode haren steken er nog uit. Op het kruispunt van 51th Street en 13th Avenue steken we over. ‘Daar in die sjoel, waar die mensen naar binnen gaan, ga ik even Minche dawwenen. Wacht jij hier op de hoek?’ ‘Ja, geen probleem. Geef mij die tassen maar. Die houd ik wel bij me.’ Het is druk op 13th Avenue, het hart van Joods Boro Park op een vrijdagmiddag. Het lijkt, zo een paar uur voor het begin van sjabbes, of de hele buurt met zijn allen tegelijk deze winkelstraat induikt. Onderhand staat het verkeer om de haverklap stil door gele schoolbussen die ervoor moeten zorgen dat kinderen allemaal ruimschoots op tijd voor het begin van sjabbes thuis worden afgeleverd. Het is een getoeter van jewelste. Leibel heeft me niet gevraagd om mee naar binnen te komen om te dawwenen. Tussen ons tweeën ontstond al meer dan veertig jaar geleden een stilzwijgend aanvaarden dat ik mijn praktiserend jodendom voor eens en altijd op zij ging zetten terwijl Leibel daar krampachtig aan vast probeerde te houden. Ik heb Leibel altijd bewonderd. Zo vreselijk vroom en toch geeft hij mij de ruimte om mijn eigen leven te leiden. Ook wanneer dat eigen leven heel anders is dan vóór die oorlog op school, op de Jesjiewe, in het verre Antwerpen.
Dit kruispunt van een van de levendigste winkelstraten van Boro Park blijkt niet de allerbeste plek voor mijmeringen en bespiegelingen. Met mijn tassen vol met inkopen die ik samen met Leibel heb gedaan moet ik oppassen niet in de weg te staan van gehaaste voorbijgangers. Ik moet uitkijken dat ik in de drukte niet omver wordt gelopen.
Ergens in mijn hoofd moet het zijn vastgelopen. Anders dan bij Leibel. Onder mijn schedel is alles van vroeger weg. De tijd van toen is stil blijven staan. De hoofdpersonen van wie ik na alle gebeurtenissen nog nauwelijks een beeld kan vormen, zijn in mijn gedachtewereld geworden tot versteende silhouetten. Schaduwbeelden met een ondertiteling van toen en niet van nu. Ik geniet van deze drukte. Ik kan me niet herinneren dat het zo druk en zo levendig was in de Pelikaanstraat of op De Keyserlei in Antwerpen. In België ga ik naar De Keyserlei in Antwerpen. Van Leuven heb ik al helemaal geen idee.
‘Zelig, je hebt me wel erg verwend. Een nieuwe kaftan, een paar overhemden en ook nog deze schoenen’. ‘Luister Leibel, voor jou is het een bijzondere sjabbes hier in New York. Jij gaat deze doorbrengen bij de Rebbe. Zoals je er nu uitziet, kan dat toch eigenlijk niet? Ik weet dat het voor jou wat moeilijk is nieuwe kleding te kopen. Dus, profiteer er maar van dat ik in de buurt ben.’
‘Zelig, hoe laat heb jij het?’ ‘Het is nu twintig voor drie’. ‘Goed. Om kwart over acht begint sjabbes. Ik ga nog even naar het mikwe. Ga jij vast naar het hotel? Dan zie ik je daar voordat ik naar sjoel en de Rebbe ga’. In de bakkerij staat een lange rij voor de toonbank.
Het heeft weinig zin om achter aan te sluiten. En toch heb ik wel trek. Leibel die knabbelt wel aan zijn uien en zijn paprika’s. Maar zelf moet ik zorgen ook nog wat binnen te krijgen als een verlate lunch. Naast de ijzerwinkel is een klein restaurantje. Ik laat me verrassen door gevulde kool en schnitzel. Het diner vanavond en het ontbijt morgenochtend heb ik in het hotel geregeld. Wat ik morgen de rest van de dag van de dag ga doen, als Leibel bij de Rebbe is, dat zie ik nog wel. Ik heb een paar boeken bij me en ook nog wat leeswerk van mijn studenten. In de wijk zelf zal wel niet zo veel voor mij te beleven zijn. Het is sjabbes alom. Ik heb me voorgenomen de hele dag in het hotel te blijven tot Leibel ’s avonds na afloop van sjabbes weer naar zijn kamer komt. Zondag moet hij al vroeg op het vliegveld zijn. Voor zijn vlucht naar huis. Ik heb Leibel nog niet verteld over mijn aanstaande komst naar Leuven.
(Wordt vervolgd)
Challes: Sjabbes-broden
Tisch: De maaltijd bij de Rebbe
Minche dawwenen: Het middaggebed uitspreken
Mikwe: Het rituele bad
foto’s: auteur
cover: straatbeeld uit Boro Park, WikiCommons
Geef als eerste een reactie