Het zijn roerige tijden in beide Amerika’s. Aan de zuidgrens van Mexico bevinden zich duizenden mensen uit Honduras en uit mijn land Guatemala, met name jongeren. Zij trachten te ontkomen aan het geweld van bendes en aan de armoede in hun thuisland. Ze lopen aan de grens vast in een flessenhals. Daar blijven betekent akelige wantoestanden en economische tegenspoed. Vertrekken betekent dat je in een vluchtelingenkamp belandt, ook een gevangenis. Waar kunnen deze vluchtelingen heen en wie zal hun verhaal vertellen?
ziek worden van het verleden
Schrijvers kunnen een soort autopsie uitvoeren op het verleden. Dat kan hen misschien bevrijden van trauma’s en hen een beetje vrede gunnen. Ik vermoedde echter niet dat iemand ziek zou kunnen worden van een confrontatie met het verleden.
Vijf jaar geleden gebeurde er iets in mijn leven dat mij duidelijk maakte dat je je niet kunt voorstellen wat de uitkomst is als je hermetisch gesloten doos van Pandora opent. Zeker niet als ze grote familiegeheimen herbergen.
Stolpersteine comité
In juni 2015 ontving ik een doorgestuurde email van mijn uitgever. Het bevatte een mail van Matteke Winkel, lid van een Nederlands Stolpersteine comité dat familieleden van Holocaust-slachtoffers opspoort. Zij vroeg zich af of ik familie was van Bertha Mugdan-Unger en Auguste Mugdan-Collin die tijdens de oorlog drie jaar in Groningen woonden. Ze had The Price of Escape* gelezen dat losjes is gebaseerd op de ontsnapping in 1933 van mijn eigen vader uit Duitsland en had de opdracht in het boek gelezen.
Günter Demnig zou in december naar Groningen komen om stenen te plaatsen in de wijk waar twintig Joodse gezinnen woonden. Matteke vroeg zich af of ik aanwezig wilde zijn bij de ceremonie bij het laatste adres van mijn grootmoeder voordat zij naar Westerbork werd gestuurd op 28 november 1942, en van daaruit drie maanden later naar de gaskamers van Sobibor.
twee dames zaten vrolijk te zonnen op het bovendek van de St. Louis
We schreven elkaar een jaar lang brieven. Ik stuur foto’s en besprak de mogelijkheid om aanwezig te zijn bij de ceremonie. Bertha en Gusti waren passagiers van de beruchte St. Louis die in 1938 van Hamburg naar Havana in Cuba dat voer met 937 Joodse vluchtelingen. Ik stuurde haar een foto van de twee dames die vrolijk aan boord van het schip zaten te zonnen op het bovendek. Zij dachten te worden verenigd met hun zuster Julia in New York, na een kort verblijf in Havana. Ik stuurde ook een foto waarop ze, elegant gekleed, aan een tafel op de binnenplaats van hun Groningse pension zaten en recht in de camera keken, kalm en sereen, ervan overtuigd dat ze aan de Nazi’s waren ontsnapt. Anders dan het gezicht van mijn vader was dat van Bertha rond en vriendelijk; haar smekende ogen en haar hangende mondhoeken suggereerden echter dat het meeste nieuws niet goed zou zijn.
gevangen genomen door de Britten
Kort nadat ik de eerste brief van Matteke ontving, hielp ik Joan Long Solomon, een kleine dame met zilvergrijs haar, om haar tas in de locker boven onze stoelen te zetten op onze vlucht vanaf de Frankfurter Buchmesse terug naar New York. Joan was betrokken bij het Stolpersteine project in Mainz, een middelgrote Duitse stad ongeveer dertig kilometer verwijderd van Frankfurt, waar haar moeder, grootmoeder en tante woonden tot zij in Treblinka omkwamen (haar moeder ontsnapte naar New York). Haar grootvader had net als mijn vader in de Eerste Wereldoorlog aan de kant van Duitsland gevochten en was door de Russen krijgsgevangene gemaakt. Mijn vader werd in een Belgisch bos drie keer beschoten en daarna gevangen genomen door de Britten. Hij bracht de laatste jaren van de oorlog door als krijgsgevange in een legerhospitaal in Stafford, buiten Londen.
hoofdstuk dat voltooid moest worden
Nadat Joan Günter Demnig had ontmoet bij de Stolpersteine-ceremonie bij het huis van haar grootmoeder, ging ze in de archieven van Mainz op zoek naar Joden van wie geen familieleden meer in leven waren. Het werd een soort roeping om stenen te plaatsen voor overlevenden die wees waren geworden. Ze ging wel tweemaal per jaar naar Mainz voor haar speurwerk.
Joans passie en betrokkenheid — en onze toevallige ontmoeting — wakkerde mijn verlangen aan om naar Groningen te gaan. Ik wilde mijn vader eren die 25 jaar eerder was overleden. Ik zag dit als een onaf hoofdstuk in mijn leven dat voltooid moest worden: misschien zou ik erachter komen waarom mijn vader over alles zo stijf zijn lippen op elkaar hield, zo gemakkelijk gekwetst werd door oppervlakkige krenkingen en zo ambivalent stond tegenover zijn Joods-zijn.
connecties met Groningen
In de maanden die volgden ontdekte ik dat twee vriendinnen in de uitgeverijwereld connecties hadden met Groningen. Hilde Gersen werkt voor de Antonia Kerrigan Literary Agency in Barcelona; ze bracht haar jeugd door in Borger, een stadje 25 minuten van Groningen. Als kind bracht ze jaarlijks met klasgenoten een bezoek aan Westerbork. Ze ging later in Groningen naar de middelbare school. Toevallig zou ze naar haar ouders gaan tijdens het weekend van mijn bezoek.
Mireille Berman komt uit Groningen en werkt voor een organisatie die de vertaling van Nederlandse literatuur promoot. Helaas zou ze voor haar werk in Rome zijn tijdens de Stolpersteine legging. Ze vertelde me dat de synagoge in Groningen na de oorlog als wasserij werd gebruikt, maar dat het gebouw in de jaren tachtig was opgeknapt.
herinneringen en geheimen
Al toen ik heel jong was, vermoedde ik dat mijn ouders werden geteisterd door herinneringen en geheimen die hen beiden zeer deed. Mijn twee oudere broers hadden er minder moeite mee dat mijn ouders zo gesloten waren. Ik weet dat ze niet in zichzelf waren gekeerd, maar dat ze op een andere manier verwerkten wat ze zagen en voelden. Ik was snel gefrustreerd en gekwetst, terwijl mijn broers de pijn wegstopten: Felipe, anderhalf jaar ouder, was als tiener jaren lang baldadig en hangt een beetje de komiek uit terwijl Leslie, zeven jaar ouder, zich vaderlijk gedraagt en de rol van verantwoordelijke oudste op zich neemt. Toch waren we alle drie verwikkeld in, en beschadigd door, dezelfde cyclus van geheimzinnigheid, ontkenning en uiteindelijke sublimatie van hetgeen onze ouders hadden doorstaan.
slow boat to China
Mijn vader vertrok uit Hamburg naar Guatemala nadat Hindenburg in 1933 Hitler benoemde tot Rijkskanselier. Hij was 35 en wilde niet weg, maar zijn oom zei hem dat de Joden in Duitsland een grimmige toekomst tegemoet gingen en zijn zoon Heinrich, een succesvolle zakenman, wilde hem helpen. Mijn vaders neef versierde verschillende baantjes in Guatemala voor hem — als kaartjescontroleur in een bioscoop en daarna als verkoper op basis van commissie. Niet gelukkig met deze baantjes nam mijn vader een slow boat to China en werkte als nachtportier in het Palace Hotel in Shanghai, dat toen in Britse handen was. Daar was hij getuige van de wrede Japanse invasie in 1937 en zag hij hoe Chinese werklieden uit het hotel werden gesleept en van dichtbij werden neergeschoten, gruweldaden die hij fotografeerde. Hij had het geluk dat hij voor de derde keer in zijn leven aan een bloedbad kon ontsnappen en nam in 1938 de boot terug naar Guatemala via Panama.
van Egypte naar Guatemala
De Sefardische ouders van mijn moeder immigreerden in 1920 vanuit Egypte naar Guatemala toen zij twee was. Ze woonden in verschillende steden in Guatemala voordat ze zich uiteindelijk rond 1930 vestigden in Guatemala City. Daar behoorde mijn grootvader en zijn broer bij de oprichters van de Mogen David synagoge. Mijn ouders ontmoetten elkaar nadat mijn vader terug was uit Shanghai; zij was 21 en hij 41. Toen mijn moeder erop stond in de synagoge te trouwen, verbrak mijn vader de verloving met als argument dat het Judaïsme voor hem niets betekende. Maanden later gaf mijn vader toe en ze trouwden in 1941. Ze woonden na de oorlog kort in de VS, maar tegen de tijd dat ik werd geboren, waren ze terug in Guatemala als de eigenaars van La Casita, een restaurant in het centrum dat bekend stond om zijn Europese keuken.
Fortuna Yarhi en Luis Unger op hun huwelijksdag, 2 februari 1941 in de Mogen David synagoge in Guatemala City
Volgens mijn moeder was ik een vrolijk, zonnig kind, dat voortdurend lachte en met smaak at. Ik twijfel daar niet aan. Maar ik herinner me alleen dat ik doodsbang was toen een motor me omver reed terwijl ik met mijn kindermeisje de straat overstak en ik bijna in de goot belandde. Ik had slechts een schaafwond, maar ik voelde me in de steek gelaten – ik dacht dat niemand naar me omkeek hoewel dat duidelijk niet waar was. (Wat ik me herinner en wat werkelijk gebeurt, komt niet altijd overeen. Ik heb mezelf vaak met zekerheid dingen horen zeggen om daarna van mijn moeder, een broer of een oom te horen dat het tegenovergestelde waar was).
slapen onder de eettafel
Ik was schrikachtig: bang voor schaduwen, en ik stelde me voor dat er monsters onder mijn bed woonden. Toen de VS in 1954 een groepje Guatemalteekse soldaten aanzette tot een coup werd het leven in de hoofdstad lastig: er vlogen kogels in het rond, de elektriciteit werd afgesloten, de avondklokken werd ingesteld en pamfletten uitgegooid die de dreigende omverwerping van onze legitiem gekozen linkse regering aankondigden. Gek genoeg kreeg ik van deze ontwikkelingen een groter gevoel van veiligheid omdat het betekende dat wij samen met onze ouders op een kluitje onder de eettafel sliepen.
Tijdens deze black-outs lagen mijn ouders te fluisteren. Het restaurant ging alleen open voor de lunch en onze enige klanten waren Amerikaanse journalisten die de crisis versloegen. Zolang ik elke dag naar het park kon en ’s nachts met mijn ouders onder de tafel kon slapen, was ik tevreden.
Ik begreep wat het fluisteren betekende toen mijn ouders besloten naar de VS te emigreren. Van de ene dag op de andere waren ze verdwenen. Wij logeerden bij een oom terwijl onze ouders een huis en werk zochten in Hialeah, Florida. Ik heb geen herinnering aan de maand zonder hen.
We vlogen met een propellervliegtuig van Pan American naar Miami, alledrie identiek gekleed. De stewardessen verwenden ons. Toen de deur van het vliegtuig openging, kwam een vlaag hete lucht ons tegemoet. Ik keek uit de dooropening en zag geen Guatemalteekse bergen en wolken, maar alleen een vlak landschap. Onze ouders stonden op de landingsbaan te zwaaien. Beiden droegen een korte broek, wat ik vreemd vond omdat mijn vader altijd een jas en een das droeg, zeker een pantalon en mijn moeder een jurk. Ik rolde huilend de trap af. We omhelsden en kusten elkaar, en besprenkelden elkaar met onze zweetdruppels. Ze spraken Engels, een taal die ik niet kende. Jaren later, toen ik naar The Wizard of Oz keek en Dorothy hoorde zeggen: “Toto, ik geloof niet dat we in Kansas zijn,” drukte ze precies uit wat ik bij aankomst in de VS voelde.
Latijns-Amerikaans en Joods
Ik weet niet hoe we die eerste jaren in de VS overleefden. Het was moeilijk om zowel Latijns-Amerikaans als Joods te zijn in het puur Angelsaksische Hialeah. In plaats van in een levendige stedelijke omgeving te zijn, woonden we nu in een klein huis met drie slaapkamers. De hitte, toen zonder airconditioning, was ondraaglijk, de hot dogs en hamburgers leken niet op de tamales die we gewend waren. We hadden net zo goed op de maan kunnen wonen.
Europese Guatemalteek
Ik had nooit begrepen dat mijn vader heel letterlijk een man uit de negentiende eeuw was totdat ik hem vergezelde bij sollicitatiegesprekken. Op deze lange en frustrerende tochten – ik zeg frustrerend omdat hij nooit werd aangenomen – werd ik mij ervan bewust dat hij oud en afgeleefd was: als Europese Guatemalteek paste hij totaal niet in de VS. Uit de brokjes die hij losliet legde ik de puzzelstukjes van zijn leven tot één geheel.
Hij was in 1898 in Hamburg geboren en had in de Eerste Wereldoorlog aan de kant van Duitsland gevochten. Hij had drie littekens op zijn, nu vaak blote, lichaam. Vergeleken met onze twintig jaar oudere buren had Luis Unger, 57 en werkloos, al vele levens achter de rug. Wat was het beschamend om thuis te blijven en schoon te maken en te koken terwijl mijn moeder werkte als secretaresse voor Pan American Airways. Of misschien had hij er geen moeite mee, en was ik het die me schaamde.
Mazal werd Fortuna
De familie van mijn moeder had ook een heel bewogen verleden. Haar vader Abraham en zijn broer Marcos werkten mee aan het Panamakanaal voordat ze teruggingen naar Cairo. Zijn vrouw Salah had hem na dertien jaar huwelijk nog geen kind kunnen geven. Volgens de bestaande Sefardische regels vroeg hij rabbi Menachem Choueke toestemming om zijn vijftienjaar oude dochter Esther het hof te mogen maken. Binnen twee jaar trouwde hij met mijn grootmoeder zonder zich van Salah te laten scheiden. Hij bediende beide echtgenotes tegelijkertijd en ze bevielen met één maand ertussen: Salah van Ezra, de mannelijke telg waaraan zoveel waarde wordt toegekend, en Esther van mijn moeder Mazel wat werd veranderd in Fortuna toen ze naar Guatemala emigreerden.
25 pond voor zijn verdiensten
Nadat hij door de Britten gevangen was genomen, werd mijn vader opgenomen in een militair hospitaal bij Londen. Hij werd verpleegkundige voor andere gevangenen in Stafford. Na de vredesovereenkomst ging hij terug naar Duitsland en ontving 25 pond voor zijn verdiensten. Nadat hij in de Duitse bergen was hersteld, werkte hij in totaal zo’n vijdtien jaar als verkoper, eerst als leerling en later bij de import/exportzaak van zijn vader. Hij trouwde met een vrouw uit Zuid-Afrika, die na anderhalf jaar terugging naar Capetown en nooit meer terugkwam, omdat ze heimwee had naar haar ouders. In Colombia regelde hij een snelle scheiding en werkte als manager van een Duits-Joodse troep goochelaars in Barranquilla. Toen dat voorbij was, ging hij terug naar Duitsland. De nazi’s en communisten lagen met elkaar overhoop nadat Hitler kanselier was geworden en dat was het moment waarop mijn oom de bootreis naar Guatemala voor hem kocht, hem honderd dollar gaf en hem vertelde dat zijn zoon Heinrich, Enrique in de Nieuwe Wereld, hem verder zou helpen.
herstelbetaling
Toen ik tien was noemde mijn vader de naam van Van Beusekom, een Nederlandse jurist die in Guatemala woonde en die hem hielp een uitkering en herstelbetaling van de Duitse regering te krijgen. De nazi’s hadden drie winkels van mijn vader in beslag genomen en de juwelen van zijn moeder gestolen. Het hele proces duurde twee jaar maar uiteindelijk begon hij maandelijkse cheques uit Duitsland te ontvangen, wat mijn ouders een zeker financieel gemak gaf dat ze daarvoor hadden ontbeerd.
Mijn vader begon over zijn ouders te praten. Hij hield van zijn vader om zijn humor, warmte en gebrek aan pretenties. Mijn grootvader was heel populair en hield mensen altijd voor de gek met practical jokes. Hij was een soort sociaal-democraat die hield van de arbeiders maar zat net zo graag naast de chauffeur in een cabriolet. Zijn moeder was echter een koude, gevoelloze vrouw, heel intelligent, een fantastische pianiste, maar eenvoudig te beïnvloeden.
Toen mijn vader afscheid nam van zijn ouders voor hij naar Guatemala vertrok, gaf zijn vader met tranen in de ogen hem een brief waarin stond dat het ouderlijk huwelijk ten einde was. Bertha was met zijn zuster Hilde en haar echtgenoot naar Mallorca vertrokken. ‘Waag het niet me achterna te komen’, schreef ze. Toen ik mijn vader in 1978 vroeg waarom ze waren gescheiden zei hij dat er geen liefde meer was in de relatie van zijn ouders. Punt. Zijn vader Sigwart Philipp stierf een natuurlijk dood in 1938, maar wat was er gebeurd met zijn moeder?
terug naar nazi-Duitsland
Bertha verliet Mallorca in 1936 en trok in bij haar zuster in Berlijn die weduwe was geworden. Waarom zou ze zijn teruggaan naar nazi-Duitsland? Mijn vader haalde zijn schouders op en zei dat, naar hij aannam, zij er de voorkeur aan gaf bij haar zuster te wonen. Na mijn reis naar Groningen stuurde mijn broer Leslie mij een brief die hij had gevonden in mijn vaders exemplaar van de roman The Voyage of the Damned, over het schip St. Louis. De met de hand geschreven Duitse brief was geschreven op briefpapier met de initialen “B.U.”
Berlijn, 22 juli, 1938
Lieve Ludwig! Nou net vandaag op jouw 40ste verjaardag moet ik je meedelen dat je vader gisteravond is bezweken aan zijn pijnlijk lijden. Zoals je weet, vond ik hem, toen ik hem de laatste keer zag, al heel zwak en op de dag na mijn vertrek, moest hij weer terug naar het ziekenhuis. Ik ben blij dat ik bij hem kon zijn, en Vader zelf was ook heel blij.
Hij wordt zondag begraven en ik ga nu met Gusti en Georg naar H[amburg}, om de laatste formaliteiten af te handelen. Zechl en Leine (dienstmeisjes?) hebben zich fantastisch geweerd, en kunnen niet genoeg worden geprezen.
Vader rust nu in vrede, want het was geen leven meer voor hem. Hopelijk ben je goed aangekomen daar, en heb je geen spijt dat je weer bent teruggegaan (naar Guatemala na Shanghai). Deze brief zal je worden nagestuurd vanuit Los Angeles.
Nu, vaarwel jongen, het allerbeste voor de toekomst en veel lieve kussen van je moeder.
De warmte van deze brief was in tegenspraak met alles wat mijn vader over zijn moeder had verteld. “Ze had pretenties, maakte deel uit van de hogere klasse.” zei hij. Hij had nooit laten zien dat hij de dood van zijn moeder betreurde, hoewel mijn moeder zei dat hij openlijk huilde toen hij van het Rode Kruis hoorde dat ze dood was. Misschien was hij niet erg aangedaan omdat hij haar tien jaar lang niet had ontmoet. Bovendien woonde hij in de Nieuwe Wereld met een mooie Sefardische vrouw. En er was een kind onderweg.
mijn vader voelde zich verraden door de Joden
Hij zei vaak dat neef Heinrich hem niet echt had geholpen om een fatsoenlijke baan te vinden in Guatemala City. Bovendien had zijn neef in de jaren dertig de kans gehad om honderden Duitse Joden te redden door hen geldelijk te ondersteunen bij hun komst naar Guatemala. Hij verklaarde echter dat er genoeg Joden in Guatemala waren en de concurrentie iedereen armer zou maken. En dan was er die keer dat hij was uitgenodigd voor het eten in het huis van een vriend in San Salvador, een broeinest van nazi-activiteiten; na het eten kwamen er een paar vrienden om te kaarten. Eén gast arriveerde geheel gekleed in nazi-uniform. Mijn vader was woest, maar zijn neef zei dat de nazi’s onschadelijk waren en nuttige zakenvrienden. Mijn vader gaf de gastheer een oplawaaier en vertrok.
reis met de St. Louis
Ik neem aan dat mijn vader in de Eerste Wereldoorlog het contact met zijn moeder verloor. Ik hoorde bij stukjes en beetjes dat Julia, de zuster van Bertha en Gusti, na de Kristallnacht geld stuurde voor de reis met de St. Louis. De Cubaanse consul in Hamburg gaf visa uit zodat ze twee maanden in Havana konden blijven tot ze een visum van de VS zouden ontvangen. Half mei verlieten ze Hamburg met ieder tien mark op zak en kwamen met 935 andere Joodse passagiers twee weken later aan in Havana.
De Cubaanse president Bru had de visa ongeldig verklaard om de immigratie van de Joodse passagiers met terugwerkende kracht te verhinderen. Het schip lag zes dagen in de haven voordat dertig passagiers met familieleden op het eiland of met een geldig visum van de VS van boord gingen na een betaling van vijfhonder dollar aan de Cubaanse regering. De lijnboot zette koers naar de VS terwijl kapitein Schroeder, de vriendelijke niet-Joodse kapitein van het schip, en de Joint (American Jewish Distribution Committee) met Roosevelt onderhandelden over toestemming om de passagiers in de VS van boord te laten gaan. De minister van Buitenlandse Zaken, Cordell Hull, adviseerde Roosevelt echter om de vluchtelingen niet binnen te laten. De VS hadden strikte immigratiequota als gevolg van het meer isolationistische nieuwe Congres – 27.370 jaarlijkse vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk en dat konden niet allemaal Joden zijn. Roosevelt stemde met Hull in. Het schip zette koers langs de oostelijke kustlijn, maar de Canadese minister-president Mackenzie reageerde op dezelfde manier — niet meer Joden.
niemand wilde de statenloze passagiers
Voor Hitler was dit een enorme overwinning qua propaganda. Hij stelde dat niemand de Joden wilde. Schroeder zette de onderhandelingen voort tot hij sommige Europese landen zover kon krijgen dat ze de statenloze passagiers accepteerden. Frankrijk, België, Groot-Brittannië en Nederland boden hun asiel aan. Bijna alle 320 Joden die naar Engeland gingen, overleefden de oorlog. Van de 620 Joodse passagiers die op het vasteland bleven stierven er 254 in de Holocaust. Van de 181 Joodse passagiers die naar Nederland gingen, bleven er slechts 84 in leven.
(volgende week: de avonturen van David Unger in Groningen en Amsterdam)
*Price of Escape, roman van David Unger
vertaling: Marijke Loots
cover: fragment Monument voor de Joodse slachtoffers in Westerbork, foto auteur
The complete world history in one family. Thanks for sharing and I’m looking forward to part two.