De kantine
Het ontcijferen van Leibel’s brieven kost me best moeite. Niet omdat hij in het Jiddisch schrijft. Met die taal zijn we alle twee grootgebracht. En het handschrift van mijn chawroese op de jesjiewe van zoveel jaren geleden is nog steeds heel erg netjes. Geen hanenpoten, geen doorhalingen en kaarsrechte regels. Ondanks dat het geen lijntjespapier is. Maar wel hele kleine lettertjes dicht aaneengeschreven. Ik herinner me hoe wij beiden tijdens de sjioer van Rav Koppelman, de Rosj Hajesjiewe, zaten te schrijven. Elk woord uit zijn mond beschouwden wij als heilig, werd door ons letterlijk overgenomen en aan ons notitieblok toevertrouwd. Alleen, Leibels pagina’s vulden zich met kaarsrechte regeltjes vol met lettertjes die allemaal precies even groot waren. Mijn bladzijden stonden vol met hanenpoten en doorhalingen.
Professor Zelmanovitch is een roman van
Lody B. van de Kamp
verschijnt in feuilletonvorm in De Vrijdagavond
Aflevering 3
Zo laat op de avond is het leeg in de personeelskantine. In de hoek achter het aquarium zitten wat mensen van cardiologie. En een paar verpleegkundigen die zo direct de nachtdienst in gaan, doen zich bij een tafeltje aan het raam te goed aan salades.
Ik roer in mijn soep, en haal de envelop nog maar weer eens uit mijn binnenzak tevoorschijn. Woord voor woord spel ik nu wat Leibel me schrijft. Hij maakt lange dagen als diamantkliever. Daarnaast is hij elke avond tot laat in het Beis Hamidrasj te vinden. Voor zijn dagelijks talmoestudie. En ook om anderen in hun religieuze studie wat bij te spijkeren. Daar verdient hij nog een extra zakcentje mee. Iets wat hij vast wel goed kan gebruiken.
Vaker kies ik ervoor om aan het einde van de dag hier in een hoekje van de kantine te gaan zitten. Na tienen gaat het grote licht hieruit. Boven het buffet waar de maaltijden voor de nachtdienst klaar staan, blijven de lampen aan en hier en daar in het plafond branden nog een paar kleine lichtjes. Vanaf de luifel schijnt de blauwe gloed van de neonverlichting van de letters “Maimonides Cancer Clinic” door de ramen naar binnen. Die paar mensen die hier op dit late uur zitten, praten gedempt met elkaar. Deze sfeer roept herinneringen op. Herinneringen aan een duistere barak waar ook gedempt werd gesproken. Herinneringen die ik maar meteen weer wegstop. Ik zit hier niet voor herinneringen. Ik zit hier om wat tot rust te komen. Vanavond is die kleine Tsirel naar de IC gebracht. Of ze de nacht doorkomt, ik hoop het. Maar weten doe ik het niet. Haar ouders zijn op weg naar het ziekenhuis. Ik weet het, dit hoort er allemaal bij. Al die jaren kliniekervaring hebben me dat wel geleerd. Maar toch. Heel lang mag ik hier ook weer niet bij stilstaan. Morgen is het operatiedag. Dat vraagt dan weer al mijn aandacht.
naar Amerika
Ik kijk op. Lees ik het goed? “Ich kim bald kein Amerika, ik kom binnenkort naar Amerika”. Ja, het staat er. Leibel heeft geld opzijgelegd om over een paar maanden deze kant op te komen. Naar New York, naar Brooklyn. Ik slik. Leibel komt. Maar hoe moet dat? “Ich foer tsum Rebben, ik ga naar mijn Rebbe op bezoek”. Ik slik opnieuw. Ook nu dringen zich herinneringen naar boven. Maar dan herinneringen die ik koester.
Ik weet wie Leibels rebbe is. Rabbijn Halberstam, Rebbe Yekusiël Halberstam. Hij wordt ‘de Klausenberger’ genoemd. Zijn sjoel staat op 50th Street in Boro Park.
Het beeld komt weer naar boven. Van die naoorlogse jaren. Het is vrijdagmiddag in Antwerpen. Leibel heeft mij vanochtend meegenomen naar zijn oom en tante in De Lange Kievitstraat, boven het seforim-geschäft van meneer Menzer.
We lopen in de richting van het station, in de Pelikaanstraat, met onze koffertjes vol met schone was, op weg terug naar de Jesjiewe. En daar zien we aan de overkant de Rebbe, met een paar van zijn volgelingen. Zo gauw de Rebbe ons ziet steekt hij de straat over. ‘Zwei Jesjiewe-bochrim, twee Talmoed-studenten!’ Hij legt zijn handen op ons hoofd. De Rebbe zegent ons. ‘Ook na die verschrikkelijke oorlog laat de Eiberste ons Zijn Toire niet vergeten’. Wij zien tranen in zijn diepbruine ogen. Hij drukt een kus op ons hoofd.
Waar Leibel nu naar toe gaat is vast en zeker dezelfde Rebbe.
Natuurlijk wil ik Leibel graag weer zien. De laatste keer dat we elkaar ontmoet hebben is alweer vier, vijf, misschien wel zes jaar geleden. Ik moest toen in Europa zijn voor een congres. Op een avond heb ik me met een taxi vanuit Brussel naar Antwerpen heen en weer laten rijden. Daar hebben we elkaar toen een uurtje gesproken. Natuurlijk zou het heel fijn zijn wanneer Leibel nu naar Amerika komt. Maar, hoe moet dat? Hij wil vast niet bij mij thuis logeren. Mijn huis is in de ogen van Leibel zeker niet koosjer genoeg. Hij zal misschien nog net een glas water bij mij gebruiken. Ik schuif de brief van me af en staar naar de visjes in het aquarium. Al die verschillende kleuren verenigd in één zo’n klein vislichaam. Zijn wij Joden eigenlijk ook niet zo veelkleurig?
Ik lees verder. Leibels derde dochter gaat trouwen. Over een paar maanden is de Bar Mitswe van zijn eerste kleinzoon. En nog wat van die wetenswaardigheden. Ik vouw de brief voorzichtig op. Vandaag of morgen zal ik wel een paar regels terugschrijven. Ik glimlach. Dat zal ik dan ook weer in het Jiddisch moeten doen. In ieder geval dwingt Leibel mij door zijn brieven om zo nu en dan weer in het ‘oude’ Jodendom te duiken.
Vanavond had ik na mijn late dienst meteen naar huis kunnen gaan, maar er is geen reden om me te haasten. Françoise zit tot donderdag bij haar zus in Miami. Tsippy komt pas vrijdag naar huis van de Campus in Washington. En Morris blijft voorlopig voor zijn uitwisselingsprogramma van de universiteit nog in Toronto. Wat moet ik thuis alleen doen? In het ziekenhuis ga ik morgen pas rond elf uur weer aan de slag. Dan beginnen de eerste operaties van die dag. Collega Linda heeft de vroege dienst op de afdeling.
De visjes schieten tussen de planten heen en weer. Dit zijn van die momenten dat ik mij eenzaam voel. Waarschijnlijk anders dan Leibel, met zijn familie dicht om zich heen.
Ik voel me alleen maar mis Françoise en de kinderen niet. Natuurlijk voel ik met verbonden met hen, het is mijn gezin. En we hebben thuis alles wat een mens zich zou wensen. Materieel in ieder geval. Françoise heeft een prachtbaan bij Rosen and Katz. Samen met haar inkomen en mijn salaris als hoogleraar en chef de clinique kunnen we ons thuis alles veroorloven wat wij als gezin willen. Ons werk zorgt er wel voor dat Françoise en ikzelf regelmatig op reis moeten. Vaak zit zij in Washington. Ook ging zij het afgelopen jaar regelmatig voor meerdere weken op en neer naar Europa. Voor een aantal ingewikkelde zaken tussen de Verenigde Staten en Iran moest zij in een team van Rosen and Katz de Amerikaanse zaak bepleiten voor het Internationaal Gerechtshof in Holland. Dit zijn gedwongen korte scheidingen die wij er graag voor over hebben om ons toch wel luxeleven te leiden zoals wij dat wensen. Een prachtig huis in Kew Gardens, twee of drie keer per jaar op vakantie. De kinderen zijn zo halverwege hun studie en doen het heel goed.
geluk is iets anders
Maar voel ik mij gelukkig? Keer op keer moet ik mezelf bekennen dat geluk iets anders moet zijn. Het is iets waarvan ik nu wel weet dat dat nooit mijn leven binnen zal komen. Al langere tijd vraag ik mezelf niet meer af hoe dat komt. Mijn conclusies heb ik in, wat ik noem, ‘mijn vorige leven’ getrokken. In die jaren voordat ik aan mijn eigen toekomst ging werken is er zoveel gebeurd, dat er in het leven geen ruimte meer bestaat voor geluk.
Ik houd van Françoise en de kinderen. Zij zijn mij heel dierbaar. Maar mijn gezin behoort voor mij toch tot een ander soort wereld.
Ik word in mijn nachtelijke overpeinzingen gestoord. De ploeg voor de nachtdienst staat op. Zij knikken in mijn richting ‘goede avond dokter’ en verdwijnen de gang op. Cardiologie is ook vertrokken. Mijn soepkom zet ik in de spoelbak, ik stop nog een handvol kaasblokjes in mijn mond, vul een mok met koffie en ga weer zitten. Uit mijn schrijfmap haal ik een luchtpostblad tevoorschijn. Nu in deze rust, op deze plek, neemt ik toch maar de tijd om Leibels brief te beantwoorden.
(wordt vervolgd)
Chawroese: Studiegenoot
Jesjiewe: Talmoedschool
Rosj Hajesjiewe: Rector van de talmoedschool
Besi Hamidrasj: Studiezaal/Gebedsruimte
De Eiberste: De Eeuwige (Letterlijk de Allerhoogste)
Mooi verhaal, ik wacht vol spanning op het vervolg!