Al-Andalus is de Arabische benaming van het gedeelte van het Iberisch Schiereiland dat in Moorse handen was. Dat was bijna achthonderd jaar van 711 tot 1492 van de gebruikelijke jaartelling.
De beschaving van Al-Andalus leunde op convivencia, het in relatieve harmonie samenleven van Moslims, Joden en Christenen. In die tijd, en ook in latere eeuwen, een unicum in de wereld. Over deze beschaving en haar hoogstaande beoefening van kunsten en wetenschappen, haar verfijnde cultuur, dichtkunst en architectuur en de pracht en praal van haar dorpen en steden zijn vele boeken geschreven.
De geschriften van geleerden als Ibn Rushd/Averroes (arts, jurist en filosoof, geboren in Cordoba 1126 en gestorven in Marrakesh 1198) of Moses Maimonides (arts, jurist, filosoof, rabbijn en Tora-geleerde, geboren in Cordoba 1138 en overleden in Egypte, 1198) worden tot op de dag vandaag geraadpleegd. Iconische Al-Andalusische gebouwen als de Mezquita van Cordoba, het Alcazar van Sevilla en het Alhambra van Granada worden jaarlijks door miljoenen toeristen bezocht en bewonderd.
Gezuiverd
Op 2 januari 1492 werd Granada, het laatste moslim bolwerk in Spanje, door de christelijke troepen van koning Ferdinand van Aragon en koningin Isabella van Castilië veroverd.
De christelijke reconquista (herovering) van Spanje was een feit. Dit betekende niet alleen het einde van Al-Andalus, maar ook van een samenleving gebaseerd op de convivencia. Voortaan zou Spanje, op basis van eenheid van staat en het christelijke geloof van alle vreemde smetten moeten zijn en daarvan worden gezuiverd.
Als eerste waren de Joden aan de beurt. Al op 31 maart 1492 werd het Edict van Verdrijving door het katholieke koningspaar Ferdinand en Isabella afgekondigd. Daarin werd bepaald dat de Joden vier maanden de tijd kregen om zich te bekeren tot het katholicisme. Danwel om het land te verlaten, met verbeurdverklaring van al hun roerende en onroerende goederen. Zij die voor bekering kozen, de zogeheten conversos, gingen een moeizaam leven tegemoet en waren voor altijd in het vizier van de Inquisitie.
Sefardiem
Vele duizenden Joden verlieten het land. Hun tocht bracht hen eerst naar Portugal, maar ook naar de Maghreb (naar de landen die nu Marokko, Algerije en Tunesië heten) en nog verder naar het oosten naar de landen van het Ottomaanse Rijk. Een eeuw later, rond 1598, zouden de eerste nazaten van deze verdreven Joden uit Al-Andalus zich in Amsterdam vestigen en vanuit daar rond 1650 op het eiland Curaçao, Suriname en eilanden in het Caribisch gebied.
De heimwee naar Sefarad, de Hebreeuwse naam voor Spanje, zou hen altijd en overal vergezellen. Door de eeuwen heen, zouden deze Sefardiem een sterke Iberische identiteit uitdragen, een grote gehechtheid voor de Spaanse taal tonen, tot diep in onze tijd alleen onderling met elkaar trouwen en aan Sefardische tradities en gebruiken vasthouden.
Mudéjares
Veel minder bekend is het verhaal van wat er met de Moslims gebeurde in het Katholieke Spanje van na de Reconquista. In tegenstelling tot de joden, mochten de moslims na de val van Granada in 1492, aanvankelijk redelijk ongestoord verder leven in Spanje. Dat hadden ze te danken aan de laatste Emir van Granada, Koning Boabdil, die bij zijn overgave liet vastleggen dat moslims in Spanje vrijelijk volgens hun gebruiken zouden mogen wonen en werken, hun goederen zouden behouden en hun Islamitische geloof in vrijheid beleven. Vervolgens verliet Koning Boabdil met zijn gevolg het land en vestigde zich in Fez, Marokko waar hij ook stierf en begraven ligt.
Het met Boabdil gesloten akkoord hield echter niet lang stand. Alle moslims werden van meet af aan als Mudéjares dat wil zeggen ondergeschikt aan christenen geacht. De Mudéjares werden verplichtingen opgelegd die alleen voor hen golden: zo mochten ze geen wapens dragen, moesten ze gratis arbeid verrichten voor christenen, en moesten ze aparte belastingen betalen. Al in 1499 adviseerde de invloedrijke kardinaal Cisneros, biechtvader van Koningin Isabella, de gedwongen bekering van alle Mudéjares, omdat hun aanwezigheid niet zou passen in de nieuwe orde van eenheid van staat en geloof.
Mudéjares worden Moriscos
In 1502, tien jaren na de val van Granada, kwam het katholieke koningspaar met een decreet waarin de Mudéjares konden kiezen tussen bekering tot het katholieke geloof of verbanning – het overgrote deel ‘koos’ voor deze afgedwongen bekering. De Mudéjares zouden voortaan Moriscos heten: Moren die de christelijke doop hadden ontvangen. Een eeuw lang werden de Moriscos door de oud-christenen en de staat aan allerlei pesterijen, verbodsbepalingen en uitsluitingen onderworpen. Tegelijkertijd ondernam de katholieke kerk pogingen om hen tot het katholieke geloof te brengen en tot goede christenen te smeden. Vele moriscos bleven echter (in het geheim) trouw aan de Islam en hun oude gebruiken, hetgeen tot allerlei strubbelingen, opstanden en heuse oorlogen leidde. Op een gegeven moment werd het zogeheten Problema de los Moriscos te groot en besloot Koning Filips III in 1609 vrij abrupt tot de verdrijving van alle Moriscos uit Spanje.
In de periode 1610-1614 werden er naar schatting tussen de 325.000 tot 350.000 Moriscos uit de Spaanse koninkrijken van Valencia, Andalusië, Castilië, Aragon en Murcia verbannen. De meesten scheepten zich in naar de landen van de Maghreb – waar in de loop der jaren andere Morisco-vluchtelingen hen clandestien waren voorgegaan.
Lost Paradise
Het voorgaande is de achtergrond van de tentoonstelling Children of Al-Andalus. Portretten van Andalusisch-Marokkaanse moslims en joden tot 18 april 2022 te zien in het Kunstkabinet van het Joods Museum (de nieuwe naam van het Joods Historisch Museum). De expositie heeft ook een buiten-component, in de zin dat er voor de entree van de Stopera, aan de Amstelzijde, een achttal fotozuilen op betonnen voeten zijn gemonteerd die de weg naar de expositie wijzen.
De expositie is gebaseerd op het boek Children of Al-Andalus. A lost paradise in Morocco van de hand van de Nederlanders Rick Leeuwestein en Hicham Ghalbane. Wie alleen naar de expositie gaat krijgt aan de hand van foto’s en videogesprekken een zevental portretten van Andalusische Marokkanen te zien die ook in het boek voorkomen. Het is een kleine expositie die op zichzelf ontroert, maar die naar mijn smaak pas echt tot zijn recht komt wanneer het boek Children of Al-Andalus ernaast wordt gezet. Wie dit – nogal prijzige – boek aanschaft wint in alle opzichten de hoofdprijs: inhoudelijk, esthetisch en emotioneel. Het boek is een pareltje en werkelijk prachtig. Een eerbetoon en cultureel monument voor de Joden en Moslims die werden verdreven uit hun geliefde woonoorden in Al-Andalus en voor het leven dat zij in de eeuwen daarna opbouwen in Marokko.
Boek en expo geven een antwoord op de vraag: “Wat gebeurde er met de mensen die na de christelijke reconquista van Granada in 1492 uit Spanje werden verdreven?”.
Andalusische gemeenschappen in Marokko
Om deze vraag te beantwoorden gingen Leeuwenstein en Ghalbane vanaf 2015 vele malen naar Marokko voor onderzoek naar de geschiedenis van Al-Andalus en die van de Andalusische gemeenschappen in Marokko. Ze speurden in Marokko nazaten op van de bannelingen uit Al-Andalus – zowel Moslims als Joden – en legden hun verhalen vast in hun boek, onder het adagium: “nu het nog kan, en deze mensen nog in leven zijn”. Het resultaat is een vuistdikke, loodzware, zeer mooi uitgegeven boek in groot formaat, met veertig persoonlijke verhalen, een keur aan artikelen die de bredere context van deze verhalen schetsen en prachtige foto’s.
De bannelingen uit Al-Andalus werden verdreven uit plaatsen als Aragón, Granada, Córdoba, Toledo, Hornachos, Murcia en Sevilla. Zij vestigen zich in plaatsen als Tetouan, Tanger, Chefchaouen, Fès, Rabat, Debdou, Meknès, Marrakech, Ceuta, Melilla en Salè.
Daar stichtten ze Andalusische wijken en gemeenschappen, waar de Andalusische tradities en gebruiken regeerden en waar de taal werd gesproken die ze uit Spanje meebrachten. Het waren gesloten gemeenschappen: op zichzelf gericht, enkel onder elkaar trouwen, met een sterk bewustzijn van de Iberische afkomst – en dat gold zowel voor de moslims als de joden.
Moeizame integratie
De Andalusische moslims werden door de Marokkaanse moslims zelfs met argwaan bekeken: ze werden als buitenstaanders, Europeanen, ja zelfs als Christenen bezien, die bovendien geen Arabisch spraken. Hun integratie in de bredere Marokkaanse samenleving verliep moeizaam – zoals we leren uit het verhaal van Imane en Reda Aragon. Hun achternaam klonk te christelijk voor hun mede-moslims, en dus veranderde deze familie hun achternaam tot Ragon. Ook de Andalusische Joden, die zichzelf Megorashiem de Castilla noemden, brachten culturele tradities en gebruiken mee die van generatie op generatie werden overgedragen en die niet spoorden met die van de al sinds mensenheugenis in Marokko levende Joden. Integratie met laatstgenoemden, die door de Sefardiem denigrerend forasteros (buitenstaanders) werden genoemd, vond eeuwenlang niet plaats. Tot diep in de twintigste eeuw spraken de Andalusische Joden in Marokko het Haketia: oud-Spaans gemengd met Arabische en Hebreeuwse woorden. Het wordt nu nog maar door een handjevol mensen gesproken – aldus Abraham Bengio, geboren in Tanger, nu wonende in Madrid, afkomstig van een Sefardisch Joodse familie uit Cordoba.
Andalusische cultuur
In de loop der eeuwen ontstond daar waar de Andalusiem zich vestigden, een Andalusische cultuur die hun nazaten – moslims en joden – gemeenschappelijk hebben en die ondertussen onlosmakelijk hoort bij het huidige Marokko, waar naar schatting rond de twee miljoen Andalusische nazaten wonen. In de woorden van Rachel Muyal (joods, geboren, getogen en – na het verschijnen van het boek – gestorven) in Tanger, voelde zich Spaans en Marokkaans): “Als mijn Marokkaanse buren over mij spreken zeggen ze hadi dyalna hetgeen betekent “ze is een van ons”.
Driedubbele nostalgie
En zo zijn de verhalen en foto’s van de expositie en en het boek Children of Al-Andalus bronnen van schoonheid, heimwee en melancholie die de kijker en lezer ontroeren. Abraham Bengio zegt het zo:
Levamos en el alma una triple nostalgia:
Yerushalayim, muestra patria espiritual,
Sefarad, muestra patria soñada,
Marruecos, dulce patria de nuestra juventud,
que recordamos a menudo cuando nos viene el ghrib y el wahsh.
We dragen in onze ziel een driedubbele nostalgie naar:
Yerushalayim, ons spirituele thuisland,
Sefarad, het gedroomde moederland,
Marokko, zoet vaderland van onze jeugd,
waarnaar we vaak verlangen als we bevangen worden door melancholie en heimwee.
Children of Al-Andalus, tentoonstelling.
Portretten van Andalusisch-Marokkaanse moslims en joden is een tentoonstelling met foto’s, filmbeelden en verhalen van Marokkaanse afstammelingen van joden en moslims uit Al-Andalus. Tot en met 18 april te zien in het Joods Museum, Amsterdam.
Boek: Children of Al-Andalus, A lost paradise in Morocco
368 pagina’s
ISBN: 978909034223
www.childrenofandalus.com
cover: Chechaouen, foto: Hicham Ghalbane, courtesy JCK
Niet alleen het Haketia in Marokko maar eigenlijk de hele levende Joodse cultuur in de hele Mahreb is vrijwel weggevaagd door de 1967 oorlog in Israël. De heimwee vindt wel zijn weg. Sinds kort is er een rechtstreekse vlucht van Israël naar Marokko. Wie weet komt er ook een charter van Israël naar Djerba, het Tunesische eiland met de oudste continu bestaande Joodse gemeenschap, waar nog steeds Hebreeuws wordt gesproken.