Bij aanvang van parasja Ki Tisa zijn we op de Berg Sinaï waar Moshé in de nabijheid van de Eeuwige door Hem wordt onderricht in de Torah. Zo vertelt de Eeuwige aan Moshé hoe hij het aantal Kinderen van Israël kan bepalen, zonder de mensen zelf te tellen – “opdat geen ramp hen zal treffen doordat men hen telt” (Sjemot 30: 12-13)1. Ook maakt de Eeuwige Moshé duidelijk dat vakmanschap en vakmensen onmisbaar zijn voor de vervulling van alle taken die hem zijn opgedragen betreffende de bouw en inrichting van de Tempel, de Tent der Samenkomst en het Altaar en diens voorwerpen, voor de vervaardiging van de gebreide kleden en de kleding van Aharon (de priester) en zijn zonen, en voor de bereiding van de zalvingsolie en van het reukwerk. We lezen dat vakmensen door de Eeuwige zélf worden vervuld met de goddelijke geest, het vakmanschap, het inzicht en de kennis die nodig zijn om hun bijzondere arbeid te verrichten doordat Hij dit alles in het brein van de vakman vast legt (Sjemot 31:6 -11). NB: ik veronderstel dat met vakman ook de vakvrouw wordt bedoeld, al zwijgt de Torah hierover, maar wat een heerlijke gedachte toch, voor alle vakmensen en kunstenaars in ons midden, te weten allemaal “begeistert” zijn door de Eeuwige Himself!
Belang van de Shabbat
Ki Tisa vervolgt met een verhandeling over de Shabbat en het belang van het onderhouden daarvan. De Eeuwige draagt Moshé op over de Shabbat te spreken met de Kinderen van Israël. De Shabbat is het teken, zo zegt Hij, van de bijzondere band tussen het Volk Israël en de Eeuwige en van het eeuwige Verbond tussen beiden, maar het is ook het teken dat de Eeuwige in zes dagen hemel en aarde maakte en op de zevende dag “ophield en herademde” ( Sjemot 31:12 -17).
Dan komt de zinsnede die, gelet op alles wat er tot nu toe is gebeurd sinds de Israëlieten bij de Berg Sinaï de Torah ontvingen, de apotheose had moeten zijn van parasja Ki-Tisa:
“Hij gaf Moshé toen Hij had opgehouden met hem op de Berg Sinaï te spreken, de twee platen van het getuigenis, beschreven door Gods vinger” (Sjemot 31:18).
Maar het verhaal neemt een andere wending.
Verweesd volk
Terwijl de Eeuwige en Moshe gedurende 40 dagen op de Berg Sinaï met elkaar vertoefden, met elkaar spraken en in alle verhevenheid in elkaar opgingen, werd het Volk Israël dat onder aan de berg was gebleven onrustig. In de tekst lezen we dat het volk niet begreep waarom Moshé talmde om terug te komen. Het duurde hen allemaal te lang, die afwezigheid van Moshé. Waar was hij en wat was er van hem geworden? Ze wisten het niet (of deden ze alsof ze het niet wisten?) en ondertussen zaten ze maar te wachten, moesten ze het al die tijd zonder leider doen, moesten ze alles zelf uitzoeken en dat vonden ze niet fijn. Het Volk Israël was, om met wijlen Pim Fortuyn te spreken “verweesd” geraakt. In hun verlangen naar leiding en duidelijkheid, wordt Aharon ( Moshé’s broer) door het volk onder druk gezet om hen te voorzien van een “god die ons voor kan gaan”. En ziedaar: nadat het hele volk zich op voorspraak van Aharon van hun oorringen had ontdaan en die naar Aharon had gebracht, gaf die “er vorm aan met een stift en maakte er een gegoten kalf van” (Sjemot 32:4).
vrouwen weigerden
NB: de Torah spreekt weliswaar over “het hele volk” dat zich van hun gouden oorringen ontdeed, maar volgens de traditie waren het alleen de mannen die dit deden; de vrouwen weigerden. Later lezen we in parasja Ki Tisa, wanneer de zonde van het Gouden Kalf bestraft moet worden, dat Moshé iedereen de opdracht geeft om daarvoor zijn broers, vrienden en bloedverwanten ter dood te brengen – een opdracht die wordt uitgevoerd door de Levieten en waarbij in totaal 3000 man van het volk worden gedood (Sjemot 32:28). Over vrouwen geen woord. Zijn vrouwen standvastiger in hun vertrouwen in de Eeuwige? Beter in staat tot wachten en/of het omgaan met onzekerheid? Wie het weet mag het zeggen.
Hoe dan ook door het stift-roeren van de gouden oorringen door Aharon was het Gouden Kalf ontstaan waarvan ze toen zeiden: “Dit is jullie god Jisraël, die jullie uit Egypte heeft gevoerd” (Sjemot 32:4). Wow! Hoe kan dit? Dit is toch Fake News avant la lettre!?! Het Volk Israël heeft toch zélf meegemaakt hoe Moshé hen met de sterke arm van de Eeuwige uit Egypte trok? Maar klaarblijkelijk was wat er in het verleden was gebeurd, hoe indrukwekkend ook, ondertussen vervaagd, of hoe dan ook veel minder belangrijk geworden dan wat het zich verweesd voelende Volk Israël nú nodig had. Liever een tastbare, nabije Gouden Kalf, dan nog langer in onzekerheid moeten wachten op de verheven, maar niet aanwezige leider Moshé. Wanneer het ontstaan van het Gouden Kalf gepaard gaat met een groot feest (dat door Aharon word aangekondigd met de suggestieve woorden “Feest voor de Eeuwige is het morgen!”), dan staat de keuze van het volk vast. Men stort zich in het gedruis van een feest rond het Gouden Kalf met offers die in vlammen opgaan, met volop eten en drinken, en met een vergaande losbandigheid.
Laat Mij begaan
Het rumoer van het feest dringt door tot de Eeuwige – en Hij wordt woedend. In zijn woede vergeet Hij dat dit hetzelfde Volk Israël is die Hij uit Egypte heeft gevoerd. Hij valt uit tegen Moshé: “Ga naar beneden, want JOUW volk, dat JIJ uit Egypte hebt gehaald heeft iets heel slechts gedaan” ( Sjemot 32:7). De Eeuwige noemt het Volk Israël “hardnekkig” en tegen Moshé zegt Hij: laat Mij begaan, zodat Mijn woede tegen hen op kan laaien totdat ik hen heb vernietigd; en dan maak ik jou tot een groot volk” ( Sjemot 32:10).
Daar staat Moshé dan: op de Berg Sinaï, met de twee door Gods vinger beschreven stenen tafelen in de hand, op weg naar beneden. Boven hem tiert God dat Hij de Israëlieten zal vernietigen, beneden heeft het Volk Israël zich van Hem en van Moshé afgekeerd. En dan spiegelt de Eeuwige hem ook nog eens voor dat als hij (=Moshé) Hem zijn gang laat gaan en Hij het volk vernietigt, dat Hij dan Moshé tot een groot volk maken zal. Ergens moet het Moshé allemaal heel verleidelijk in de oren hebben geklonken om het voorstel van de Eeuwige te aanvaarden. Probleem “beneden” opgelost, zélf als “big boss” eruit komen, en de Eeuwige tevreden. Want zeg eens eerlijk, wie zou de almachtige, alwetende, Eeuwige kunnen of willen tegenspreken, als zelfs de confrontatie met een woedende baas van vlees en bloed voor de meesten van ons een schier onmogelijke opgave is?
Het is ook UW volk, Eerwaarde
Moshé daarentegen geeft de Eeuwige niet zijn zin. We lezen in de Torah: “Maar Moshé trachtte nu de Eeuwige te vermurwen” (Sjemot 32:11). Hij brengt Hem in herinnering hoe Hij het Volk Israël uit Egypte heeft gehaald en stelt de vraag waarom Hij de Egyptenaren de gelegenheid zou geven om kwade opzet van de Eeuwige te veronderstellen? En heeft de Eeuwige geen eed gezworen aan Zijn dienaren Abraham, Jitschak en Jisrael om hen te vermeerderen en het land te geven dat voor eeuwig hun erfdeel zou zijn? Dan welnu, zo zegt Moshé: “Kom tot bezinning uit Uw ziedende gramschap en verander van besluit inzake het ongeluk over Uw volk besloten” (Sjemot 32:12)! Fijntjes laat Moshé aan de Eeuwige weten: het is ook UW volk, Eerwaarde – een gedachtegang die Moshé later in onze parasha Ki Tisa nog zal uitwerken.
Face-to-face vriend
Na Moshé’s pleidooi lezen we: “En de Eeuwige veranderde van besluit inzake het ongeluk dat Hij gezegd had Zijn volk aan te doen” (Sjemot 32:14) – de kernzin van parasha Ki-Tisa, want daarna zal niets meer hetzelfde zij. We leren hieruit dat we te maken hebben met een God, die niet alleen tot ons spreekt maar ook bereid is door ons toegesproken en aangesproken te worden – zeker wanneer we net als Moshé, enige tijd in Zijn nabijheid hebben vertoefd. Die nabijheid creëert als het ware de ruimte voor het wederzijdse gesprek en een mogelijke tegenspraak – zoals dat tussen hartsvrienden gebruikelijk is. Het is een ruimte die we bij tijd en wijlen moeten zien te pakken – en die Moshé pakte! – zonder ons te laten “overrulen’ door onze gevoelens van vrees en ontzag voor de Eeuwige. Temeer daar de Eeuwige, in mijn lezing van de tekst, Zich als vriend tot ons wilt verhouden, getuige de passage in Ki-Tisa waarin we lezen dat Hij met Moshé sprak “panim al-panim” dus van gezicht tot aangezicht, face-to-face, “zoals iemand met zijn vriend spreekt” (Sjemot 33:11). Nu is deze uitdrukking natuurlijk een uiting van de bijzondere positie van Moshé ten opzichte van God. Een positie die daarna door geen enkele andere profeet is geëvenaard, laat staan dat een gewone sterveling zich met Moshé zou kunnen meten. Maar als bewondering voor Moshé het enige was wat de Torah bij ons zou willen opwekken, dan zou ze m.i. tekortschieten als leerschool van het leven voor ons allen – en dat tekortschieten is uiteraard uitgesloten. De boodschap van de genoemde passage dat de Eeuwige “panim al panim” met Moshé sprak, is dan óók tot ons gericht: de Eeuwige wil onze vriend zijn – de vraag is: willen we dat ook?
Aanbidding
De bereidheid van de Eeuwige om naar Moshé te luisteren en zijn besluit te veranderen, geeft Moshé een ongekende zekerheid en als het ware vleugels om zelf te handelen “beneden”. Hij keert zich om en daalt de Berg Sinai af, met de stenen tafelen, ziet het losbandig tafereeltje rond het Gouden Kalf en hij wordt zo woedend, dat hij de stenen tafelen kapot smijt tegen de rotsen. Vervolgens maakt hij korte metten met het Gouden Kalf, spreekt zijn broer Aharon aan voor diens verantwoordelijkheid voor het gebeuren en laat de Levieten de mannen doden die zich voor de aanbidding van het kalf hebben geleend (men leze: Sjemot 32:15- 30). Dan gaat Moshé de Berg Sinaï weer op: in eerste instantie om de Eeuwige vergiffenis te vragen voor de zonden van het Volk Israël. Uit het dialoog dat zich dan tussen hem en de Eeuwige ontspint, maar dat ook later tussen beiden in de Tent der Samenkomst zal plaatsvinden, blijkt echter dat Moshé veel verder wil gaan dan enkel vergiffenis vragen. Hij wil weten met Wie hij te doen heeft.
Wie is de Eeuwige, onze God?
Zijn eerdere ervaring met een God die luistert zal hem wel moed en vertrouwen hebben verschaft om de Eeuwige daarover te bevragen. Vooral lijkt Moshé te willen onderzoeken hoe ver en hoe diep de relatie van de Eeuwige met het Volk Israël gaat. Ok, Hij heeft ons uit Egypte verlost. Hij is een God die tegen ons spreekt, en naar nu blijkt, ook Een die naar ons luistert. Een God, die, o wonder, Zijn besluiten kan heroverwegen. Hij is ook een God die vergevingsgezind is, en daarnaast ook eeuwig, almachtig, barmhartig, genadig, lankmoedig, vol van liefde en waarheid, liefdevol tot het duizendste geslacht, en weliswaar vergevingsgezind maar die misstappen niet geheel ongestraft laat (zoals de Eeuwige Zichzelf aan Moshé bekend maakt- zie: Shemot 34:6) – maar, zo vraagt Moshé zich af: is de Eeuwige ook een God die het Volk Israël als Zijn uitverkoren volk ziet? Is de Eeuwige bereid om met Zijn Volk mee te gaan, ook al is het een hardnekkig volk, en met hen naar het Beloofde Land te gaan? Want als U daartoe niet bereid bent – zo zegt Moshé tegen God – hoe moeten wij en anderen weten dat U ons heeft uitverkoren en ons welwillend gezind bent? We kunnen dan net zo goed niet op weg gaan! Het antwoord van de Eeuwige op de vragen van Moshé is uiteindelijk een meervoudige, geruststellende en volmondig JA. Ja, het Volk Israël is Mijn Volk. Ja, Ik zal met jullie zijn en ja, Ik zal met jullie optrekken.
Verborgen gelaat
De passages waarin staat beschreven hoe Moshé de Eeuwige tot dit meervoudige “ja” beweegt en hoe de Eeuwige zich inspant om Moshé zoveel mogelijk tegemoet te komen, behoren tot mooiste van de Torah – lees zelf maar Sjemot 32:31- 34:10. Het enige wat Moshé niet van de Eeuwige gedaan krijgt is om Zijn goddelijke gelaat te zien: “want geen mens kan MIJ zien en in leven blijven” (Sjemot 33:20).
Het is vervolgens de Eeuwige die zal voorstellen een Verbond te sluiten op de Berg Sinaï. Daartoe beveelt Hij Moshé om twee nieuwe stenen platen uit te houwen en zich daarmee (voor de derde keer!) naar de berg te begeven, opdat “Ik op die platen de woorden zal schrijven die stonden op de eerste platen die je aan stukken hebt gegooid” (Sjemot 34:1). Veertig dagen en veertig nachten verblijft Moshé, zonder te eten of te drinken, bij de Eeuwige op de Berg Sinaï. Hij schrijft alle woorden op die de Eeuwige hem dicteert en die de de grondslag zullen vormen van het Verbond tussen Hem en Moshé en Israël. Daartoe horen ook de woorden: “Kook een bokje niet in de moedermelk” (Sjemot 34:26) die, zo vermoedde de Eeuwige toen al, een hele bijzondere plaats in het hart van iedere Jood zullen innemen.
Moshé straalt
Vervolgens lezen we: “En hij schreef op de platen, de verbondswoorden, de tien geboden” (Sjemot 34:28). Er staat “hij” (=Moshé) en niet “Hij”! Wat is er gebeurd? We kunnen er alleen maar naar gissen, maar wat een metamorfose en wat een vertrouwen – over en weer tussen de Eeuwige en Moshé! Moshé is nu klaar om zijn missie in de wereld uit te voeren: de geboden van de Eeuwige te verkondigen en ze tot uitvoering te brengen (zie Sjemot 35:1). In onze parasja Ki Tisa zien we een “begeisterde” Moshé met een hernieuwd zelfvertrouwen de Berg Sinaï afdalen, mét de nieuwe stenen tafelen in de hand, die hij zelf heeft gehouwen en zelf heeft beschreven, de Kinderen van Israël tegemoet. Laatstgenoemden zagen – zonder dat hij dat zelf doorhad – dat de huid van Moshe’s gezicht straalde “doordat hij met Hem gesproken had” en ze waren bevreesd voor hem. Voortaan zou Moshé zijn gezicht met een sluier bedekken als hij met het volk sprak, en de sluier alleen afdoen als hij zich met de Eeuwige onderhield.
Nabijheid tot God heeft een prijs.
1 vertaling: Jitschack Dasberg, uitgave NIK, 1986/5747
Geef als eerste een reactie