Joseph Roth (1894-1939) is bekend van zijn romans Job en de Radetzkymars. In 1927 schreef hij Juden auf Wanderschaft, over het ‘Oostjodendom’ en de zionistische dromen van zijn joodse medeburgers. Het werd pas in 2016 in het Nederlands vertaald en wel als Joden op drift.
Juden auf Wanderschaft is in de eerste plaats een liefdevolle, ironisch-kritische ode aan het Ostjudentum. Roth beschrijft hoe de Ostjuden door onderdrukking en ellende op de vlucht gedreven werden richting Westen, en hoe het hen daar verging. Een beeld dus van de wereld van de Ostjuden, zes jaar voor de nazi’s aan de macht kwamen. Het begrippenpaar Ostjuden-Westjuden is rond 1900 bedacht door de naar het Westen geëmigreerde Ostjude Nathan Birnbaum, die ook het begrip ‘zionisme’ muntte.
Ost- en Westjuden
Ostjuden en Westjuden lijken op het eerste gezicht geografische aanduidingen, maar in feite geeft het begrippenpaar de socioculturele, religieuze en taalkundige verschillen weer tussen enerzijds Joden die in sjtetls leven, Jiddisch spreken en orthodox religieus zijn, en anderzijds geassimileerde, geürbaniseerde, ‘moderne’ joden (die ook vaak uit het Oosten kwamen). In Duits-Oostenrijkse nationalistische en antisemitische kringen werd ‘Ostjude’ vrij snel een scheldwoord. Joseph Roth, geboren in Brody, in een oostelijke uithoek van het Oostenrijks-Hongaarse Rijk (nu Oekraïne), was in feite een ‘gemoderniseerde’ Oostjood.
niet alleen zakkenrollers
Roth maakt vanaf het begin duidelijk dat Juden auf Wanderschaft niet bedoeld is voor Westeuropeanen die arme immigranten ‘uit angst voor besmettelijke ziektes’ laten opsluiten in barakken, waar een sociaal probleem wordt opgelost ‘door de dood van velen’, zoals Roth schrijft. Het boek is wel geschreven voor westerlingen die aanvoelen dat – anders dan de populaire pers (dat ‘vunzigste product van het westelijke gedachtegoed’) stelt – uit het Oosten niet alleen zakkenrollers komen, maar ‘grootse mensen en grootse ideeën’.
‘Dit boek ziet af van bijval of instemming, maar ook van de tegenspraak en zelfs de kritiek van wie de Oostjoden minachten, verachten, haten en vervolgen. Het richt zich niet tot die West Europeanen die aan het feit dat zij bij lift en toilet zijn opgegroeid, het recht ontlenen slechte grappen te maken over Roemeense luizen, Galicische wantsen, russische vlooien. Dit boek ziet af van de ‘objectieve’ lezer die met een goedkope en zure welwillendheid uit de wankele torens van de westerse beschaving neerkijken op het nabije oosten.’
uitbundige vreugde
Roth wilde het stereotiepe beeld bijstellen dat goedbedoelende westerse Joden en niet-Joden van de Ostjuden hadden begrip bijbrengen voor hun ellendige bestaan. Hij bewondert hun rotsvaste godsvertrouwen, hun vrijpostige omgang met ‘Adonai’, hun rituelen en uitbundige vreugde, hun muziek en zang. Buitenstaanders zien een hechte gemeenschap, maar in werkelijkheid bestrijden verschillende groepen elkaar om allerhande redenen:
“De orthodoxe jood, de ‘jood van God’, haat de zionisten die met belachelijke Europese middelen een Jodendom tot stand willen brengen dat die naam niet meer verdient omdat het niet op de Messias gewacht heeft en niet op wat God hoe dan ook met de mens van plan is.”
De Ostjuden hebben geen idee van de vooroordelen die ‘het gedrag, de moraal en de wereldbeschouwing van de doorsnee West-Europeaan’ beheersen. Het door kranten, boeken en optimistische emigranten voorgespiegelde paradijselijke westen bestaat niet, het brengt geen vrijheid, werk of rechtvaardigheid.
‘Maar wat moet je als Ostjude, hij die alleen plichten en geen rechten heeft, werk en inkomen verliest? Wat moet je als je in smerige straten en bouwvallige huizen woont, wordt bedreigd door de christelijke buurman, geslagen door de baas, opgesloten door de ambtenaar, beschoten door de officier, afgeblaft door de hond? Kun je ook níet vluchten? Met de Grote Oorlog, de Russische Revolutie en het uiteenvallen van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie in 1918, zwol het aantal vluchtelingen sterk aan, maar ‘niemand kwam naar hier om de pest te verspreiden.’
treurige schoonheid
Voor Roth vertegenwoordigen de Ostjuden en hun cultuur het échte Jodendom, zowel de orthodoxe chassidim, met hun God ‘die meer straft dan liefheeft’, als de ‘verlichte’ maar daarom nog niet ongelovige Joden. De Ostjuden die naar het westen emigreerden, hebben zichzelf opgegeven en verloren:
‘Hun treurige schoonheid viel van hen af en liet op hun gekromde ruggen een stofgrijze laag achter van zinloze pijn en simpel verdriet. […] Ze pasten hun kledij aan, hun baarden, hun hoofdhaar, hun godsdienst, hun sabbat, hun huishoudens’.
Ze hielden vast aan de traditie, maar die maakte zich van hen los. Hun god degradeerde tot ‘een soort abstracte natuurkracht’, hun gebed verwaterde tot formule. Ze sloten compromissen, gaven toe aan ‘de wantoestanden en misbruiken van het Westen’. Ze vervielen tot assimilatie, maakten ‘gebruik van de trams, de liften en alle zegeningen van de vooruitgang’, ja, kregen zelfs een ‘vaderland’ waarvoor ze in oorlogstijd mochten sterven. Maar ‘de minachting bleef aan hen kleven – vroeger werden er slechts stenen naar hen gegooid.’
Roth en het zionisme
In de jaren tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog bloeide overal in Europa het nationalisme. De Joden die in hun eeuwenlange stateloze bestaan weinig genoegen beleefden aan de christelijke beschaving, waren na de Franse Revolutie en dankzij het licht van de Verlichting geleidelijk geëmancipeerd. Velen assimileerden en waren echte West-Europeanen geworden. Anderen wilden desondanks een eigen Joodse natie. Hun nationale droom heette zionisme, maar hoefde niet per se in het oude land, in Sion en Palestina uit te komen; het mocht ook ergens anders, in Afrika bijvoorbeeld.
Roth was geen onvoorwaardelijke pleitbezorger van het zionisme, hij schreef:
‘Wat een gelukzaligheid om weer een “natie” te zijn, net als de Duitsers, Fransen, Italianen, nadat men drieduizend jaar geleden al eens een “natie” is geweest, “heilige oorlogen” heeft gevoerd en “grote tijden” beleefd. De Joden hebben het tijdperk van de “nationale geschiedenis” en “vaderlandskunde” al lang achter de rug.’
willen ze dat allemaal nog een keer?
Roth vervolgt: ‘Zij voerden bezettingen uit en hadden grenzen, veroverden steden, kroonden koningen, betaalden belasting, hadden vijanden, bedreven wereldpolitiek, hadden een soort universiteit met professoren en studenten, een hoogmoedige priesterkaste, rijkdom en armoede, prostitutie, kapitalisten en hongerlijders, heren en slaven. Willen ze dat nu allemaal nog een keer? (…) Tijdens de duizendjarige ellende waarin de Joden nu al leven hadden zij slechts één troost: dat zij geen vaderland, geen natie bezaten (…) Wat een eer voor een Jood die al lang geleden ontwapend heeft, om nog een keer te bewijzen dat hij kan exerceren!’
ze schieten helaas ook
Joseph Roth heeft de vernietiging van zijn mede-Joden niet hoeven meemaken, noch de realisering van hun nationale droom in het land van de Palestijnen, een droom die in de loop der jaren vaak is veranderd in een doorwaakte nacht. Overigens vond Roth wel dat de Joden een zeker recht op Palestina hadden, niet omdat ze daar vandaan komen, maar omdat geen enkel ander land hen in die jaren ruimhartig wilde opnemen; een argument dat na de Shoah alleen maar aan kracht heeft gewonnen. ‘Ze hebben geen vaderland, de Joden, maar elk land waar ze wonen en belasting betalen, verlangt van hen patriottisme en heldendood en verwijt hen dat zij niet graag sterven. In die situatie is het zionisme werkelijk nog de enige uitweg; als er dan zoiets als patriottisme moet zijn, dan liever voor het eigen land.’ Maar, zo schreef hij ook, ‘dat de Arabier voor zijn vrijheid vreest is even begrijpelijk… de emigratie van de jonge Joden naar Palestina zal hen altijd doen denken aan een soort Joodse kruistocht, omdat ze helaas ook schieten.’
Het schieten is sindsdien niet opgehouden. Wie de geschiedenis van het nieuwe Israël leest, zoals die steeds beter en gedetailleerder wordt beschreven, kan niet anders dan concluderen: Israël is een land en een natie als alle andere naties en volkeren. En waarom zouden ze ook anders zijn of zelfs beter?
de hel regeert
Joseph Roth ontvluchtte Duitsland op 30 januari 1933, de dag dat Adolf Hitler Rijkskanselier werd. Hij schreef toen aan zijn vriend en collega-schrijver Stefan Zweig, die met hem verbleef in Oostende, een van zijn ballingsoorden, ‘ons staan grote catastrofes te wachten. Maak u geen illusie. De hel regeert’.
Roth’s gezondheid was toen al behoorlijk ondermijnd door overvloedig alcoholgebruik. ‘Jij maakt jezelf tot een schaduw, een vale schaduw van jezelf, door te drinken’, stop ermee!’, waarschuwde Zweig talloze keren. In 1939, drie maanden voor de nieuwe wereldoorlog losbarstte, overleed de Ostjude en meesterverteller Joseph Roth in een Parijs armenhospitaal.
cover: Jüdischer Fleischerladen und hebräische Buchhandlung in Berlin, unbekannter Fotograf, 1928/29, uit: Berlin Transit, tentoonstelling over Ostjuden in Berlijn jaren twintig in het Jüdische Museum Berlin, 2012
Celan weet het verdriet zo te verwoorden dat de tranen ove mijn wangen biggelen.