Maandag 17 augustus 1942
‘Nee, ik hou je niet voor de gek. Maar denk je dat ik allemaal kan bijhouden wat er gebeurt in de buurt?’ ‘Waarom heb je mij niet verteld over al die Joden die vorige maand naar dat kamp in Drenthe zijn gestuurd? En dat de meeste van hen de volgende dag op de trein zijn gezet naar Polen?’ Luuc haalt geërgerd zijn schouders op. ‘Ik zeg je toch, ik houd het allemaal ook niet bij! Hou je hoofd boven de gootsteen en kijk naar beneden. Dan gooit ik het laatste beetje van deze rommel op je haar.’ ‘Dat spul bijt als de bliksem. Kon je niks anders verzinnen, Luuc?’
‘Nee, meneer hier moet je het mee doen. Nu laten we het er intrekken. En straks is Simon van Gelder geen Karel van Kempen meer. En Karel van Kempen is dan Fred Goorhuis geworden. Morgenochtend als je kop helemaal blond is geworden komt Dora een mooi plaatje van je maken. Voor je nieuwe persoonsbewijs.’ ‘Dora, maakt die foto’s? Dora? Wie is Dora ook alweer?’
Mokum op de Gracht is een roman van Lody B. van de Kamp
verschijnt als feuilleton op
De Vrijdagavond
Aflevering 46
‘Dora, dat is die vrouw die vroeger bij theater Tip Top werkte. Nu zit ze achter de kassa bij Carré?’ ‘Zij? Dora?’ Ik zie een vaag beeld van die vrouw in een roze jurk voor me. Bij mij barmitswefeest bracht zij ons toen naar onze plaatsen. ‘Is dat die Dora? Zij ook in het verzet? ’ ‘Ja, wat dacht jij dan? Ze zit echt niet de hele dag kaartjes te scheuren voor het circus. Je moest eens weten wat die meid allemaal doet wanneer de moffen op één oor liggen.’ ‘Dora in het verzet, dat had ik nooit achter zo iemand gezocht’. ‘Nou Fred, dat is nu ook precies de bedoeling. Hier is een handdoek, droog je kop goed af. Ook achter je oren en je nek. Dat geprik duurt nog wel even. Maar als die troep uit de fles eenmaal zijn werk heeft gedaan zal niemand je met je blonde kop meer herkennen als een jiddenkind. En daar gaat het om’. ‘Maar één ding begrijp ik niet Luuc. Waarom moet ik nu ook weer een nieuwe naam hebben? Plotseling is Karel niet goed genoeg meer?’
‘Tjonge, jonge Fred. Heb je met je zwarte pruik nu ook meteen jouw jiddise kop verloren? Ik dacht dat jullie zo goochem zijn. Ome Luuc zal het je nog een keer uitleggen. Afgelopen vrijdag liep Karel van Kempen het politiebureau aan de Linnaeusstraat binnen. Weet meneertje dat nog? Mij vertelde je dat je een ommetje was gaan lopen. Nou, nou een fraai ommetje. Enfin, vrijdag liet die smeris je ontsnappen. Maar we weten niet wat ie doet wanneer hij Karel van Kempen weer tegen gaat komen. De mazzel zit niet altijd mee. Vandaar dus.’
Luuc schenkt twee koppen koffie in. ‘Hier, een lekker bakkie en dan kom je even bij me zitten. Ga ik je meteen bijpraten. Want je hebt helemaal gelijk, er is heel veel gebeurd.’ We zitten tegenover elkaar. ‘Fred, ik heb dagen lopen piekeren hoe ik je allemaal kan vertellen wat er alleen al in de buurt is gebeurd.’ Luuc moet diep zuchten. Ik kijk hem ongeduldig aan. ‘Op de gracht naast en tegenover de kazerne hebben de moffen vorige maand verschillende huizen leeggehaald. Niet in dat stukje waar jullie wonen. Je moeder en je broertjes, daar gaat het goed mee. Een stuk of wat families, ook met kleine kinderen, zijn ’s avonds op een vrachtwagen meegenomen. En hetzelfde gebeurde ook op andere plaatsen in de stad. Ik ken de mensen van de gracht alleen maar van gezicht. Maar jij kent ze vast ook wel bij naam. ‘Jopie? En meneer en mevrouw Slager? En de De Winters? En Wie nog meer?’ ‘Ik zeg je toch dat ik de namen niet ken. Maar aan de huizen kun je het zo zien. De volgende ochtend kwamen verhuiswagens langs en die hebben al die huizen leeggehaald. Gewoon geplunderd.
De deuren zitten dichtgetimmerd. Ze zeggen dat die spullen van de bewoners allemaal naar Duitsland worden gestuurd. Over Jopie hoef je je trouwens geen zorgen te maken. Die woont allang niet meer op de gracht. Die zit ergens anders. En zijn vader woont in het oude mannenhuis in de Roeterstraat. Die deed maar één ding en dat was zuipen. Dus die hebben daar tussen die andere ouwe kerels op een droogje gezet. Heel belangrijk is dat jouw moeder en jouw broertjes veilig zijn. Ze is teruggeroepen naar de confectie in Noord. Ze moest daar blijven werken. Die confectie Hollandia-Kattenburg maakt nu allerlei kleren voor dat moffen-leger.
Die Joodsche Raad heeft haar een stempel gegeven dat zij, omdat zij daar werkt in Amsterdam moet blijven en niet mag worden opgepakt. De moffen hebben haar nodig. Het mensje heeft het niet makkelijk, met de tram mag ze niet meer. Ze moet lopend naar de pont. Daar mag ze nog wel op omdat ze naar haar werk moet. En ze werkte toch nooit op zaterdag? Jullie sjabbes?’ ‘Nee, natuurlijk niet’. ‘Nou, zo natuurlijk is dat niet meer. Ze vertelde me een dag of wat geleden dat ze nu ook op de zaterdag moet naaien. De rabbi die te maken heeft met de Joodsche Raad heeft haar verteld dat ze dat nu echt maar moet doen. Anders wordt misschien haar permissie om in Mokum te blijven wel ingetrokken. En wie weet wat er dan ook met haar en de jongens gaat gebeuren.’ Ik laat het allemaal tot me doordringen. Maar ik vraag mezelf af of ik in een droom zit. Mama naaien op sjabbes? Op de pont op sjabbes naar ‘r werk ? De huizen leeggehaald?
‘En dan nog wat. Al die mensen die vorige maand uit de huizen zijn gehaald, die werden meteen naar dat kamp in Drenthe gebracht. Maar daar zijn ze niet lang gebleven. Na een dag of wat hebben ze al die mensen op de trein gezet naar Polen. Daar moeten ze nu gaan wonen. En Fred, ik vind het heel naar, maar jouw tante, je weet wel van wie de man is gesneuveld aan het begin van de oorlog, moest met haar kinderen ook mee. Ze heeft nog wel afscheid genomen van jouw moeder. Waar ze nu is en hoe het met hen gaat, dat weet ik niet.’
Vreemd genoeg doet het verhaal van Luuc me ineens weer heel weinig. Die moffen hebben het nu al meer dan twee jaar voor het zeggen in het land. Twee jaar van alleen maar ellende. Daar is dit verhaal gewoon weer een volgend hoofdstuk van. Ben ik nu al zo aan alle sores gewend?
‘Fred kijk recht voor je uit. Stil zitten’. Dora trekt het doek over haar hoofd en over het fototoestel. “klik”. ‘En nog een keer Fred. Draai je hoofd naar de andere kant. Ja, zo is het goed’. “Klik”. ‘Klaar is Kees.’ Dora klapt de driepoot in elkaar. En stopt het fototoestel in haar koffer. ‘Luuc die driepoot laat ik hier staan. Vanavond als het donker is, of anders morgenavond, kom ik dat ding wel ophalen. Om er nu zo vroeg mee over straat te banjeren lijkt me niet zo verstandig. Zo gauw zijn PB klaar is brengt ik het wel langs. Dan kan Fred ook weer de straat op als dat moet.’ Dora schuift aan bij de tafel. ‘Luuc, schenk mij nog een keer in. Tot ik straks thuis kom, zal best laat worden. En doe die gordijnen eens dicht. We moeten geen pottenkijkers hebben.’ Luuc schuift de gordijnen voor het raam. Dora zet haar koffer nu op tafel. Doet het deksel open, rommelt iets aan de voering van de koffer en haalt twee pakjes tevoorschijn. Ze wikkelt het bruine papier er af. ‘Hier heb je ze. Het zijn Walther P38’s . Precies dezelfde die de Wehrmacht ze ook gebruikt. Vraag me niet hoe we hier aan zijn gekomen. Dat doet er verder niet toe. Eén voor jouw Luuc. En één voor Fred. De derde hou ik voor mezelf. De munitie die er bij hoort, krijg je binnenkort. Begin oktober, over een week of zes, direct na de Joodse feestdagen komen we hiermee in actie. Onderhand krijgen jullie genoeg gelegenheid om met deze wapens te oefenen. Op de bekende plek achter de begraafplaats op Zeeburg. Jullie horen nog wel hoe en wat. In ieder geval wordt niet vóór twee uur in de ochtend geoefend.’
Dora draait zich om naar mij en kijkt me doordringend aan. ‘Fred, luister goed. Nu, met jouw witte kop, ben jij geen Karel meer. Dus niet meer op eigen houtje wandelingetjes maken naar de politie of waar dan ook naar toe. Heb je dat goed begrepen? Binnen onze groep doet niemand iets zelfstandig. En als iemand toch zelf zijn eigen plannen trekt en daar door ook maar iemand in gevaar brengt, dan kunnen we heel erg naar zijn.’ Dora wijst op de twee pistolen die nu weer netjes ingepakt op tafel liggen. ‘Deze apparaten zijn er om ze tegen de moffen te gebruiken. En dat gaat we ook doen. Maar, het is al gebeurd dat we geen keuze hadden en we ze moesten gebruiken tegen iemand van onszelf. Het gaat om onze eigen levens.’ Waar Dora in het verzet ineens vandaan komt en hoe het komt dat zij de leiding heeft gekregen over onze groep wordt mij niet verteld.
Maar het is me nu wel duidelijk dat het verzet in de buurt heel serieus is geworden. Wat ooit begon in de Breestraat met het gooien van NSB’ers in de Kolk is nu een strijd geworden op leven en dood. Met die Walther P38 voor me ligt de werkelijkheid op tafel. Dora’s woorden dreunen door mijn hoofd “Maar het is al gebeurd dat we geen keuze hadden en we ze moesten gebruiken tegen iemand van onszelf. Het gaat om onze eigen levens”. Ik knik, haar boodschap is duidelijk. ‘Nu moet ik gaan, over een uur begint het circus. De kassa van Carré gaat open.’
Zondag 4 oktober 1942
‘Deze week gaat het gebeuren. Morgennacht om half drie schietles. Na afloop krijgen we te horen wat er gaat gebeuren. Dora komt dan met nog een paar mensen naar Zeeburg. Maar eerst moet ik je nog iets vertellen’. ‘Vertel. Kom maar op’. ‘Niet hier, het is nu al laat. Er zullen wel niet veel mensen meer op de gracht zijn. Laten we onderhand een blokje om gaan’. Op de hoek van de Lepelstraat staan we stil. ‘Fred, dat kamp waar jouw vader in zat, in Gelderland hebben de moffen een paar dagen geleden gesloten. Jouw vader en al die andere kerels die daar werkten hebben ze weggestuurd naar dat andere kamp dat ze Westerbork noemen. In Drenthe. Daar had je zeker al van gehoord. Vandaar sturen ze de mensen naar Polen.’ Luuc zwijgt. Moet ik nu iets vragen? Moet ik op de moffen gaan schelden? Ik verbaas me over mijn eigen kalmte. ‘En mijn moeder? Weet die dat ook?’ ‘Je moeder is een verhaal apart. Alle vrouwen en kinderen van die mannen van jouw vaders kamp en van de andere werkkampen die ook gesloten zijn hebben de moffen ook opgehaald uit hun huizen en naar Westerbork gebracht.
Uit het hele land. Ik denk dat ze zo iedereen tegelijk naar Polen sturen. Jouw moeder en de jongens niet. Jouw moeder hebben ze hier nodig op de confectie die moet nog hier blijven. Misschien sturen ze daarom jouw vader ook nog niet door.’ Ik laat het allemaal over me heen komen. Ik denk aan die Walther P38 die ik op zak heb. Ik zal die rotmoffen wel betaald zetten.’ Trouwens, jouw moeder, omdat die nu ook op de zaterdag moet werken zijn de jongens vaak niet thuis. Die wonen daarom een paar dagen per week in het Weeshuis op de Zwanenburgwal. Dat heeft iemand van de Joodsche Raad geregeld. Zo heeft je moeder meer haar handen vrij’. We lopen de gracht op. Papa weg. Mama alleen hier in Amsterdam. Jaap en Brammetje in het weeshuis. Oom Levie al meer dan twee jaar dood. Tante Selma met de kinderen in Polen. Voel ik me alleen? Voel ik me leeg vanbinnen? Ik sta recht voor Luuc. ‘Die smerige rotmoffen. Uiteindelijk zullen we ze allemaal afmaken!’
‘Fred, nog even dit. jouw broertjes zitten in het weeshuis. Haal het niet in jouw hoofd om te gaan kijken hoe het met ze gaat. Jij bent nu met jouw witte kop gewoon een christenkind voor de buurt. Een christenkind heeft geen broertjes in het Jiddisje weeshuis op de Zwanenburgwal.’
Ik grom woest. Zelf mijn eigen broertjes die daar alleen in dat huis wonen, het enige wat ik nog heb, mag ik niet eens opzoeken.
(Wordt vervolgd)
Geef als eerste een reactie