De dood van Ed van Thijn brengt me ontelbare emoties, gedachten en herinneringen aan mijn eerste jaren (1985-1994) bij de gemeente Amsterdam toen Ed “mijn burgemeester” was en ik als ambtenaar voor hem werkte – eerst bij de afdeling Openbare Orde en Veiligheid (OOV) en later als adviseur en speechwriter bij het Kabinet van de Burgemeester.
Young, bright and eager, maar ook bleu en verlegen was ik toen ik op 2 januari 1985 in dienst trad bij de gemeente Amsterdam. Een Curaçaosch meisje dat in Nijmegen rechten had gestudeerd en nu de kans kreeg om in het grote, bruisende Amsterdam aan de slag te gaan als beleidsmedewerker minderhedenbeleid bij de afdeling Openbare Orde en Veiligheid. Een nieuwe functie die tot stand kwam na de racistische moord op Kerwin Duinmeyer in 1983 en de Princenhof Conferentie die de gemeente Amsterdam in 1984 organiseerde om die moord maatschappelijk te adresseren. Bij mijn sollicitatie bij Nico Gianotten en Maureen Sarucco, beiden Van Thijn getrouwen zou later blijken, werd mij gevraagd wat ik van de politie vond en mijn ietwat naïef antwoord “de politie heeft in een geordende samenleving een belangrijke taak”, bleek precies het goede te zijn.
krakersbolwerk
Naïef, want begin 1985 was Amsterdam alles behalve een goed lopende, geordende samenleving en de politie een organisatie die van vele kanten onder vuur werd genomen. Armoede en een grote werkloosheid teisterden de stad. Amsterdam lag er bijkans verloederd bij. De stadsvernieuwing die halverwege de jaren zeventig was aangevangen, had nog niet overal zijn beslag gekregen. Bewust gewelddadige krakers maakten in sommige wijken de dienst uit.
Burgemeester Ed van Thijn was, kort voordat ik bij de gemeente begon, bij een werkbezoek aan de Staatsliedenbuurt (een krakersbolwerk) bespuugd en uitgejouwd, als het ware de buurt uitgejaagd. De criminaliteit was in korte tijd vervijftienvoudigd en maakte grote delen van de stad onveilig. De Binnenstad, vooral rond de Zeedijk, was het koninkrijk van hordes junks en dealers in harddrugs. Wie zich naar het toenmalige politiebureau Warmoesstraat begaf – wat ik op mijn eerste werkdag onder leiding van collega Ine van Brenk deed – moest zich door een haag van junks en dealers begeven.
achterstelling
De demografie van de stad was sterk aan het veranderen: grote groepen mensen uit Suriname, Marokko, Turkije en andere landen hadden zich in de stad gevestigd, terwijl gelijktijdig duizenden Amsterdammers de stad voorgoed verlieten voor plaatsen als Almere, Purmerend en Zaanstad. Het aantal bewoners van de stad was voor het eerst sinds mensenheugenis onder de 700.000 gedoken en daarvan was bijna een kwart in 1985 van allochtone komaf. Nu is dat 56 procent! De gewijzigde demografische samenstelling leidde tot spanningen in verschillende Amsterdamse buurten, temeer omdat de uit de hand lopende criminaliteit in die buurten vaak werd toegeschreven aan de grote aantallen “buitenlanders”. Tegelijkertijd wees de Princenhof Conferentie van 1984 uit dat deze zogenoemde buitenlanders, feitelijk vaak geen buitenlanders, maar mensen met de Nederlandse nationaliteit maar dan met een kleur, met ernstige vormen van achterstelling, racisme en discriminatie werden geconfronteerd en te kampen hadden met grote achterstanden op de terreinen van onderwijs, huisvesting en werk. De eeuwenoude tolerantie waarop Amsterdam zich graag beroemde, soms met een beroep op de Februaristaking van 1941, was niet meteen wat deze groepen in de stad ervoeren. Het wantrouwen jegens de overheid en de politie was torenhoog. De Princenhof Conferentie 1984 leidde tot het eerste, integrale Minderhedenbeleid van de stad Amsterdam dat vanaf 1985 zou moeten worden uitgevoerd.
reorganisatie
De politie op haar beurt zat middenin een moeizame reorganisatie die tot wijkteams met meer slagkracht moest leiden, maar dat niet kon verhinderen dat ze het mikpunt van haat en minachting was van niet alleen krakers en etnische minderheden, maar ook van politici van diverse pluimage die een machtsvertoon van de politie niet in overeenstemming achtten met de tolerante traditie van Amsterdam. Voor wat betreft de slechte verhouding van de politie met de zogeheten allochtonen, adviseerde de Princehof Conferentie dat er moest worden ingezet op het diverser maken van het politiekorps en op betere contacten van de politie met de bevolking.
linkse stenen bestaan niet
En dan was daar Ed van Thijn, Amsterdammer, Joods, lid van de PvdA en sinds 1983 burgemeester van Amsterdam, die zich had voorgenomen aan veel van het bovengeschetste wat te gaan doen. Al bij zijn inaugurele rede in de gemeenteraad van Amsterdam getiteld ‘Komt dat zien’ op 16 juni 1983 sprak Van Thijn zich uit vóór de rechtsstaat en de politie en tegen iedere vorm van geweld en eigenrichting: “Linkse stenen bestaan niet”.
In een rechtsstaat moesten er aan de politie hoge eisen worden gesteld, niet in het minst omdat diezelfde politie zonder aanziens des persoons moest kunnen optreden tegen alle wetsovertredingen en vormen van criminaliteit.
In diezelfde rede bij de aanvaarding van zijn burgemeesterschap vertelde Van Thijn ons ook hoe hij Amsterdam zag:
“Een stad waarin ieder zich ongeacht afkomst, leeftijd, geslacht, seksuele voorkeur, huidskleur en levensbeschouwing moet kunnen thuisvoelen. Een stad waarin voor fascisme en racisme geen plaats is”.
Grondwetsherziening
Het toen nieuwe artikel 1 van de Grondwet 1983 diende hier duidelijk als inspiratie. Geen wonder, wanneer we weten dat Ed van Thijn in de jaren 1979-1981 een van de woordvoerders van de fractie van de PvdA in de Tweede Kamer was in de debatten over de Grondwetsherziening. Over de wijze waarop hij zijn ambt zou uitoefenen zei Van Thijn in ‘Komt dat zien-rede’ dat hij: “Burgemeester van alle Amsterdammers. Burgemeester van de stad van de Februaristaking” wilde zijn. NB: Het woord Joods of Jood kwam in de hele inaugurele rede geen enkele keer voor.
De rechtsstaat beschermen via de dubbele opdracht om enerzijds geweld en criminaliteit te bestrijden zonder aanziens des persoon en anderzijds alles tegen fascisme en racisme te doen, bepaalden mijns inziens het burgemeesterschap van Ed van Thijn. In retrospectief zou je kunnen zeggen dat het eerste streven met het verstrijken van de jaren aardig lukte, en het tweede veel moeilijker bleek te zijn dan aanvankelijk was gedacht.
wij-zij denken
Riep Ed van Thijn, wellicht omdat hij dit zelf zo graag wilde geloven, bij de racistische moord op Kerwin Duinmeijer in 1983 nog dat “Amsterdam in wezen een anti-racistische stad is” omdat Amsterdam sinds de zeventiende eeuw een traditie van tolerantie had en de stad van de Februaristaking 1941 was, later moest hij toch hierop terugkomen. Bij werkbezoeken aan buurten merkte hij hoe groot de spanningen waren door de komst van de buitenlanders. Vooroordelen, wij-zij denken, generalisaties en zelfs pure afkeer van de nieuwkomers bliezen vaak de boventoon, naast terechte zorgen over de uit de klauwen lopende criminaliteit en de onmacht van de overheid om hier wat aan te doen.
racistisch geweld raakten Ed diep
Het anti-racisme en anti-discriminatiebeleid waarmee de gemeente vanaf 1984 een aanvang maakte was nog lang geen gemeengoed. Integendeel, het werd vaak gezien als het voortrekken van de buitenlanders boven de oorspronkelijke Amsterdammers. Van Thijn moest keer op keer uitleggen dat hij discriminatie wilde bestrijden zonder voorkeursbehandeling toe te passen of groepen de hand boven het hoofd te houden die zich aantoonbaar misdroegen. Steeds opnieuw betogen dat wetsovertredingen, overlast en criminaliteit zouden worden aangepakt, zonder aanziens des persoons – ook als die door allochtonen en buitenlanders werden gepleegd. Tegelijkertijd moesten allochtonen en buitenlanders zich net als alle andere Amsterdammers welkom voelen in de stad, en strekte de bescherming van de wet zich ook tot hen uit – want racisme en racistisch geweld konden in Amsterdam echt niet. Racisme en racistisch geweld raakten Ed altijd diep. Waarschijnlijk vanwege de oorlog en alles wat hij daar had meegemaakt, maar lange tijd werd dat door hem niet geëxpliciteerd. Op den duur kwam Van Thijn tot het inzicht dat tolerantie noch in de stad, noch bij niemand in de genen zat, maar iedere keer weer, iedere dag opnieuw, moest worden bevochten.
jonge ambtenaar
Dit was het krachtenveld waarin ik in 1985 mijn eerste schreden deed als jonge ambtenaar Minderhedenbeleid bij OOV. Mijn eerste echte kennismaking met Van Thijn voltrok zich bijna onmiddellijk in de eerste maanden van 1985 toen Amsterdam zich plotseling geconfronteerd zag met de komst van enige duizenden Tamils op de vlucht voor de burgeroorlog in Sri-Lanka. Daarvoor was er in de stad geen reguliere opvang. In opdracht van Van Thijn ging ik als ‘broekie’ naar Den Haag om daar aan de verzamelde topambtenaren van verschillende departementen te verkondigen dat de burgemeester van Amsterdam in het Tamil-dossier “veel problemen, maar geen openbare orde problemen” zag. Dit was tegen het zere been van het Rijk. Zij wilde van Van Thijn een openbare orde verklaring opdat de Tamils massaal konden worden gedeporteerd. Dat ik deze opdracht volbracht en niet bezweek voor de druk van de verzamelde rijksambtenaren om toch met een ander advies terug te keren naar Amsterdam, was voor Van Thijn een teken dat ik uit het juiste hout gesneden was. Nadien zou ik bij ontelbare gelegenheden Van Thijn van nabij in actie zien.
worsteling
Zo zag ik na de gemeenteraadsverkiezingen van 1986 zijn worsteling toen hij, de zelfverklaarde anti-fascist, als burgemeester krachtens de wet het democratisch gekozen lid van de Centrumpartij, die door velen als een fascistische partij werd gezien, in de gemeenteraad van Amsterdam moest installeren. Tegen deze installatie vond tegelijkertijd buiten het oude stadhuis aan de Nieuwezijds Voorburgwal (waar nu hotel The Grand zit) een massaal protest plaats. Ik zag hem in Amsterdam Zuidoost optreden in een rumoerig overleg tussen de politie en bewoners van de Bijlmer dat duidelijk maakte dat de politie als frontlinie organisatie werd aangesproken voor zaken waarvoor niet zij, maar de overheid in gebreke bleef. Zag hoe hij met behulp van de politie het ene na het andere kraakpand liet ontruimen – niettegenstaande de dood van kraker Hans Kok in een politiecel. Zag hoe op voorspraak van rapportages en processen-verbaal van de politie drugspanden in alle delen van de stad werden gesloten.
Kleurrijk Elftal
Ik zat op 7 juni 1989 naast Van Thijn in de raadscommissie AZ, toen kabinetschef Lo Breemer plotseling binnenkwam en hem het briefje toe schoof met het bericht dat een SLM-toestel, met daarin o.m het Kleurrijk Elftal met begeleider en collega ambtenaar Piet de Ruijter, in Paramaribo was neergestort. Ed keek wel drie keer verbijsterd op het briefje terwijl alle aanwezigen zwijgend wachtten op wat er ging komen, sloeg toen zijn ogen op en ontsnapte hem de kreet/snik: “Toch niet onze Piet de Ruijter?”. Het rouwbetoon van de Surinaamse gemeenschap naar aanleiding van de SLM-ramp was voor die tijd in Nederland uniek en maakte diepe indruk op iedereen – ook op Ed.
Een paar jaren later op 4 oktober 1992 opnieuw een vliegtuigramp: een El-Al vliegtuig stortte neer en boorde zich in flats in de Bijlmermeer, met 43 doden tot gevolg. Van Thijn zat dagenlang in de bunker onder het stadhuis samen met de kopstukken van politie, justitie, de GGD en andere ambtelijke diensten teneinde orde te scheppen in de chaos van de ramp en om een adequaat hulpaanbod voor de slachtoffers te creëren. Voor het oog van heel Nederland werden de omvang, diversiteit en uitdagingen van de multiculturele samenleving zichtbaar toen moest worden vastgesteld wie er in de getroffen flats woonden danwel daar aanwezig waren toen het El-Al toestel neerkwam. Ondertussen moesten de lijken worden geborgen, moesten hoogwaardigheidsbekleders naar de plaats van de ramp worden begeleid en moest de burgemeester overal een toespraak houden. Voor dat laatste werd ik door Van Thijn enige keren naar de bunker geroepen om aantekeningen te maken en die toespraken voor te bereiden. De nasleep van de Bijlmerramp zou vervolgens jaren in beslag nemen.
de Tweede Wereld Oorlog
In 1991 haalde Van Thijn me naar zijn Kabinet voor al zijn toespraken met de thema’s de multiculturele samenleving, en de strijd tegen racisme en discriminatie. Vanaf dat moment mocht ik “Ed” en “je” zeggen tegen de burgemeester van Amsterdam – iets wat me aanvankelijk moeilijk ging.
Bij het Kabinet Burgemeester maakte ik kennis met Joods Amsterdam. Het nieuwe Joods Historisch Museum dat in 1987 door was Ed geopend in de verbouwde panden van de voormalige Hoogduitse Synagoge, leerde ik beter kennen. Maar vooral werd ik bij het Kabinet Burgemeester ten volle geconfronteerd met de Tweede Wereldoorlog, de moord op de 102.000 uit Nederland afkomstige Joden, waarvan ongeveer 80.000 afkomstig uit Amsterdam en de nog steeds zeer tastbare gevolgen daarvan voor het leven in onze stad. Het lied “Amsterdam huilt” kreeg voor mij een letterlijke betekenis. Ik zag hoe de burgemeester van Amsterdam ( en zijn Kabinet) in de maanden tussen de Auschwitz Herdenking van eind januari en Bevrijdingsdag op 5 mei, jaarlijks aanwezig was op de herdenking van de Februaristaking 1941 op het J.D. Meijerplein en die voor de Vrouwen van het concentratiekamp Ravensbrück op het Museumplein, telkens bij een daarvoor speciaal opgericht monument, en daarnaast bij ontelbare andere kleinere herdenkingen en(buurt) bijeenkomsten. Telkens goed voorbereid: inhoudelijk en emotioneel. Alles uiteindelijk uitmondend bij die twee, door het Nationaal Comité 4 en 5 mei jaarlijks georganiseerde, belangrijke dagen in mei: 4 mei Dodenherdenking en 5 mei Bevrijdingsdag.
toespraak op de Dam
Getuige was ik van een belangrijke gebeurtenis die voor Ed steeds met stress gepaard ging: de toen nog jaarlijks plaatsvindende toespraak op de Dam van de burgemeester van Amsterdam ter gelegenheid van Dodenherdenking op 4 mei. Ieder jaar weer zwaar – hij moest immers binnen twee minuten perfect verwoorden waar het bij Dodenherdenking om ging terwijl hij zich jarenlang niet liet voorstaan op wat hij zelf in de oorlog had meegemaakt. Allen in zijn nabijheid wisten echter: die oorlog was er voor hem altijd. De oorlog, de moord op het Europese Jodendom, de opkomst van het nationaal-socialisme, collaboratie en verzet – ze vormden zijn morele kompas voor het heden. Altijd probeerde hij te doorgronden of actuele gebeurtenissen zoals Apartheid in Zuid-Afrika, Israël, de oorlog in Joegoslavië en de val van Sarajevo begin jaren negentig, kiemen vertoonden van zaken die opnieuw tot massale utroeiïng van een groep zou kunnen leiden. Wanneer je dat wist, zou je er mogelijk wat aan kunnen doen. Nooit meer! was voor hem heel persoonlijk, al zou het lang duren voordat hij zich als Jood en als overlevende van de oorlog openlijk hiertoe ging verhouden.
Het ondergedoken kind
De op 24 augustus 1992 in de RAI in Amsterdam gehouden tweedaagse conferentie “Het ondergedoken kind” was zijn katalysator. Ten overstaan van een publiek van vijfhonderd mensen sprak Ed van Thijn ze toe “niet als burgemeester van Amsterdam, maar als een der uwen, een ondergedoken kind”. Bijna vijftig jaar na de oorlog zwegen hij en zijn lotgenoten. Niet omdat ze niets hadden meegemaakt. Ze zwegen, omdat ze niet wisten met wie ze hadden moeten praten, maar vooral omdat zij geluk hadden gehad. De dam was gebroken. Vanaf dat moment zou hij veel meer aandacht aan zijn Joods-zijn en zijn oorlogservaringen geven, met als hoogte punt zijn boek Het Verhaal (1999) waarin hij vertelt wat hem en zijn familie overkwam in de oorlog, en de periode daarna.
strateeg
Ed van Thijn was slim, heel erg slim en ook heel geestig. Belezen, inhoudelijk gedreven en betrokken. Eerst de feiten, dan de meningen – dat was waarmee zijn ambtenaren moesten komen. Een politiek dier en dossiervreter die alles las. Een analyticus en strateeg die iedereen altijd vier of vijf stappen voor was. Iemand die politieke verbanden legde die anderen niet meteen zagen, maar die meestal wel klopten. In een politieke setting subliem, in de wat meer persoonlijke, verlegen en onhandig. Een man vol tegenstrijdige emoties, die enerzijds zijn emoties in toom hield, en anderzijds niet wars was van emotionele uitbarstingen.
In de politieke wereld werd hem dat niet altijd in dank afgenomen, in de stad huilde men bij bepaalde gelegenheden met graagte met hem mee. Een bestuurder die niks op had met nietszeggende, terughoudende adviezen van zijn ambtenaren. Hij was zelf zeer expliciet in wat hij wou en niet wou, wat hij goed vond of niet. Kreeg hij iets voorgeschoteld wat hij niet goed vond of waarmee hij het niet mee eens was, dan kon hij daar driftig met zijn balpen een grote streep doorheen halen, zo een die een gat in het papier achterliet, vaak ook nog vergezeld met het woord ‘neen’ neergepend in grote letters. Vond hij iets goed, dan was je Eds partner in crime en ging hij all out om het voorgeschotelde nog beter te maken. Hij was altijd genereus in zijn lof.
leergierig en ambitieus
Een goede politieke baas die achter zijn ambtenaren stond en voor zijn ambtenaren opkwam – vertrouwen en loyaliteit waren voor hem belangrijke, wederkerige begrippen in de relatie tussen bestuurder en ambtenaar. Als Amsterdammer kende hij de stad en zijn pappenheimers op zijn duimpje – ook hen die hem, nu hij burgemeester was, met een grote glimlach verwelkomden, maar die tijdens de oorlog hun deuren voor de Joden gesloten hadden gehouden (of erger!). Hij was leergierig en ambitieus. Altijd met een pen en papiertje op zak om aantekeningen te maken. Altijd goed voorbereid en altijd op tijd ondanks een razend drukke agenda want “je moet mensen niet laten wachten op de burgemeester”. De man die de voetbaluitslagen van Ajax doorgefaxt kreeg wanneer hij in het buitenland verbleef. De man die een grote Cubaanse sigaar opstak na de wekelijkse lunch met zijn Kabinet – waarvan de lucht me terugbracht naar de sigaren van mijn opa Ismael, en mijn peuterjaren op Cuba.
in het hart gegrift
Vanaf het moment dat ik in 1991 bij het Kabinet van de Burgemeester kwam mocht ik zoals ik zei ‘Ed’ en ‘je’ zeggen tegen de burgemeester – ook al kostte me dat aanvankelijk wat moeite. Ed was in vele opzichten mijn leermeester en mijn grote voorbeeld. De man die mij als ambtenaar en niet minder als Cubaans/Curaçaose vrouw in een Nederlandse high-level politieke, werkomgeving het vertrouwen gaf om op mijn innerlijk kompas te varen, mijn eigen koers uit te stippelen en daarvoor mijn pen te gebruiken. Mijn eerste jaren bij de gemeente Amsterdam ( 1985-1994) met Ed van Thijn als baas, waren kortom prachtige jaren die mij voor altijd in het hart gegrift zijn, net als de hoofdpersoon uit die jaren: Ed van Thijn. Het was me een eer en een genoegen. Rust zacht lieve Ed!
cover: Burgemeester Van Thijn onthult op het Hekelveld in Amsterdam een monument voor Annick van Hardeveld (koerierster uit Tweede Wereldoorlog)
Annotatie : Het monument is een ontwerp van Hans Bayens
Datum : 4 mei 1985
Ademloos heb ik dit artikel gelezen. Het schets niet alleen een mooi portret van onze voormalige burgemeester maar ook een levensgetrouw tijdsbeeld van Amsterdam in die jaren. Dank je wel.
prachtig emotioneel verhaal. Baruch Dayan Ha emeth
Prachtig verwoord. Ed van Tijn en zijn tijd ten voeten uit.
Beste Maria…. “Een paar jaren later op 4 oktober 1992 opnieuw een vliegtuigramp: een El-Al vliegtuig stortte neer en boorde zich in flats in de Bijlmermeer, met 43 doden tot gevolg. Van Thijn zat dagenlang in de bunker onder het stadhuis samen met de kopstukken van politie, justitie, de GGD en andere ambtelijke diensten teneinde orde te scheppen in de chaos van de ramp en om een adequaat hulpaanbod voor de slachtoffers te creëren”. In die bunker leerde ik onze burgemeester écht kennen… En toen die zondag… de wandeling vanaf de sporthal naar de plaats des onheils, althans zo ver wij konden komen. Die historische woorden van Ed van Thijn. “We gaan nu zo lopen. Voor velen onder ons waarschijnlijk de moeilijkste stappen die zij ooit gaan maken….” Woorden die sneden door je ziel….. Die weken, heb ik onze burgemeester echt mogen leren kennen. Dank je zo diep voor hoe jij dit ook hierboven hebt verwoord..
Ligt het aan mij of heb ik nergens anders zo’n goed, betrokken, persoonlijke en herkenbare In Memoriam voor de burgemeester Ed. van Thijn gelezen? Prachtig!