7 januari 1942
Broekman zakt voldaan onderuit op de rieten stoel. ‘Zo dominee, nu kunnen we verder met de vergadering. Ik neem aan dat die fotolijst er de komende dagen wel komt. Ik ga morgen bij Gerben langs met de plaat van de heer Mussert’. De dominee gaat met zijn wijsvinger langs de binnenkant van zijn boord.’Uh, heren. Ja, laten wij verder gaan met de vergadering. Ik vraag uw aandacht voor een artikel in De Banier van afgelopen week. Als voorbereiding voor de veertigdagentijd zou ik de inhoud van dat artikel aan willen bevelen voor de komende Bijbelkring in ons dorp. Met name het onderdeel waarin nog eens aandacht wordt gevraagd voor de ´Dordtse leerregels´. In deze zware tijden is een terugblik op de tijd der Vaderen niet onbelangrijk’. De kist met sigaren gaat rond. Een voor een voorzien de heren zichzelf van een sigaar. Binnen enkele minuten stijgen de eerste rookwolken naar boven. De klok staat onderhand op tien voor negen. Een van de ouderlingen vraagt aandacht voor de sombere situatie rond het armenfonds van de gemeente. ‘Er komt aanmerkelijk minder geld binnen bij de collecte in de kerk dan in voorgaande jaren. Dit zal wel met de oorlogstijd te maken hebben.’ Er wordt nog heel veel meer die avond besproken. Maar wat? Het ontgaat mij voor een groot deel. Mijn hoofd tolt na de aanvaring van Gerben met die Broekman. Ik maak me zorgen hoe het nu met Gerben verder moet. Als Broekman morgen inderdaad bij hem langs gaat en hem dwingt om een fotolijst te maken voor die foto van Mussert, dan gaat het vast mis.
Mokum op de Gracht is een roman van Lody B. van de Kamp die in feuilletonvorm verschijnt op de Vrijdagavond
Aflevering 42
De liedboeken worden uitgedeeld. Leen Borgman slaat de eerste tonen aan op het orgel. “Nu bidden wij met ootmoed en gezag”. Dominee vouwt zijn handen voor de slotbede. Voor dat ik mijn ogen boven mijn gevouwen handen sluit zodat iedereen denkt dat ik ook met hen mee bid, zie ik nog net hoe Broekman naar de kale plek op de muur staart en goedkeurend knikt, in de richting van dominee.
‘Dirk, slaapt de jongen? ‘ Nee, Aat. Hij zit nog bij me.’ ‘Dirk, ik hoor net de torenklok. Het is al half elf. Kom ook maar in de bedstee. Morgen moet er weer vroeg gekarnd worden’. ‘Aat, ga maar vast slapen. De jongen en ik moeten nog even het dorp in’. Tante Aat vraagt niet verder. Ze voelt natuurlijk dat er weer wat aan de hand is. ‘Goede nacht Aat’. ‘Goede nacht Dirk, G’d beware jullie’. Oom Dirk draait het kousje van de petroleumlamp laag en drukt zachtjes de deurklink naar beneden. De winkel van Gerben ligt onder aan de dijk. Toch slaat oom Dirk aan het einde van het grindpad links af. ‘Eerst maar even een rondje lopen. Mochten we iemand tegenkomen dan lijkt het niet uit dat wij onderweg zijn naar Gerben.’ Bij ‘t café `De lage Polder` zit er nog volop volk in de gelagkamer. Door de beslagen ramen zie ik wat uniformen. Ik kan niet zien of Broekman er bij is. Verder loopt er niemand op straat. We steken nu dwars door, langs de binnentuinen naast het dorpshuis. Even later staan we, in de schaduw van de dijk, bij de winkel van Gerben. Achter het huis, in de werkplaats, brandt nog licht. ‘Gerben, Gerben’, fluistert oom Dirk zachtjes. ‘Ik ben het’. De deur van de werkplaats wordt op een kier geopend. Als Gerben er zeker van is dat wij het zijn gaat de deur helemaal open. ‘Dirk? Karel? Jullie hier’? ‘Broeder, je dacht toch zeker niet dat ik vanavond niets meer van mij zou laten horen’? Gerben loopt naar de lamp en draait deze uit. ‘Zo, nou kan niemand ons van buiten zien’. Gerben stoft de houtkrullen van zijn voorschoot en legt de schaaf waar hij mee bezig is geweest in de gereedschapskist. ‘Broekman, die smeerlap, die moest jou vanavond echt hebben. Je hebt je moedig gedragen in de kerk, dat is zeker zo. Maar het ziet er niet goed uit. Het lijkt me verstandig dat jij met jouw vrouw en de kleine nu maar meteen met mij meekomen’. ‘Meekomen? Gerdien ligt al op bed’. ‘Jongen, dan maak je haar wakker, pak wat spulletjes in voor een dag of wat en dan kom je mee’. Gerben kijkt oom Dirk met angstige ogen aan. ‘Maar, wat zou die Broekman dan doen? Hij zal het toch niet in zijn hoofd halen om..’. ‘Ik weet niet wat ie zich in zijn hoofd haalt. Maar neem één ding van mij aan. Het is beter dat ík jullie op kom halen, dan dat die NSB´er dat doet’. Gerben hangt zijn voorschoot aan de haak, sluit het schuifje van de kachel en duwt de gereedschapskist onder de trap.
Een kwartier later zijn we weer thuis. Oom Dirk opent de deur van de melkerij en hij laat Gerben, Gerdien en de kleine binnen. Vannacht zijn ze in ieder geval veilig.
Om de winkel en de werkplaats van Gerben te kunnen omsingelen zijn er maar een paar soldaten nodig. Oom Dirk en ik zitten op de bok van de wagen en vanaf de dijk kijken we met nog een paar dorpelingen toe om te zien wat er gaat gebeuren. Op de stoep staan naast Duitse soldaten, de burgemeester, twee agenten en natuurlijk Broekman. De winkel zit op slot. De burgemeester kijkt op zijn horloge. Het is bijna half tien. ‘Gerben opent zijn winkel toch altijd om negen uur’? Een van de agenten loopt achterom. Ook de achterdeur is vergrendeld, net als de werkplaats. Er komt geen rook uit de schoorsteen. ‘Wat nu? Is de vogel gevlogen? Broekman, heeft hij gisteren bij de vergadering zich niet laten ontvallen dat hij vandaag het dorp uit is’? ‘Nee, meneer de burgemeester. Als dat zo was geweest had ik hem gisteravond nog op laten pakken’. Een van de soldaten wijst op een papier dat naast de voordeur op het raam is geplakt: ‘ Wegens familieomstandigheden enige dagen gesloten’.
9 januari 1942
Die oom, hij kan het maar niet laten. Natuurlijk weet ik dat hij het goed bedoelt. Het is dat ik geen kant op kan, maar anders had ik hem verteld om nu eindelijk zijn kanes eens een keer te houden. Ik heb niks met Jeizele en Jeizele heeft niks met mij. Ik hoor in sjoel en die lui hier horen in de tiffele. Zo is het in Mokum en zo zal het hier op het dorp ook wel zijn. Maar goed, vanmiddag laat ik het maar weer over me heen komen.
‘Beste jongen zie je dan niet dat jouw volk verloren is? Besef je dan niet dat de Heer zijn vonnis heeft uitgesproken over Zijn Volk’? Oom Dirk probeert ook deze keer vriendelijk over te komen. Maar ik laat me toch niet zomaar sjmadden. ‘Oom Dirk. Echt u mag heel veel van mij vragen. Ik zal alles voor u en tante Aatje doen. Ik help u met het rondbrengen van de melk, ik verzorg Berend, ik help tante Aatje met karnen en het schuren van de emmers en de planken. Alles wil ik doen. Alleen, dat ene, dat kan ik niet. Ik ga met u mee naar de kerk. Ik doe alsof ik bid. Maar mee naar de Bijbelkring, dat is onmogelijk. Als Jood ben ik ondergedoken, als Jood kom ik weer tevoorschijn’.Ik zie dat hij mij eigenlijk bewondert voor mijn starre houding. ‘Het is dus toch waar wat dominee altijd verteld heeft over het Oude Volk. Jullie zijn hopeloos stijfkoppig. Die bedekking die jullie op je hebben, die is echt waar’. Hij gooit het nu over een andere boeg. ‘Karel, jouw vader, jouw moeder….. Alleen onze Lieve Heer weet waar zij zijn. Leven ze nog? Wie zal het zeggen. Karel jongen, Ook jij bent in gevaar. In deze oorlogstijd loert het onheil van alle kanten. Heb jij de volgende woorden wel eens gehoord’? Oom Dirk schuift zijn stoel naar voren en buigt zich over de tafel in mijn richting. Ik steun met mijn ellebogen op tafel, leun met mijn kin tegen mijn gevouwen handen en kijk oom Dirk strak aan. Het gezicht van de man tegenover mij staat gespannen. ‘Karel, mijn jongen’. Ik zie dat hij het moeilijk vindt. Ik weet dat hij zich aan mij als zijn beschermeling is gaan hechten. ‘Jongen, weet je wat de Bijbel zegt over jullie?
Oom Dirk opent die zware Bijbel die voor hem op tafel ligt. Zijn vinger wijst naar de letters op het midden van de bladzijde. “Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen”. Het bloed van de Heiland die jullie gekruisigd hebben komt nu over jullie. G´ds volk is verloren. Zo lezen we in Mattheüs’. Ik spreid mijn gevouwen armen voor mezelf uit op tafel. De tabakspot schuif ik met mijnelle boog opzij. Nu wil ik oom Dirk een vraag stellen. maar er komt geen woord uit mijn mond. Het is stil, ik zoek naar de juiste woorden. Oom Dirk heeft zijn zegje gedaan. Het is mijn beurt. Maar weer is oom Dirk mij voor. ‘Karel, jij hebt nog de keus. Zelfs als je verdoemd bent in deze wereld, omarm het geloof. Dan ben je tenminste gered in de wereld die nog voor ons verborgen is. Zelfs, al zou je ooit in de hand van de moffen vallen, in de hemel zul je met open armen door de Heiland worden opgevangen’. Het hoge woord is eruit. ‘ Karel, ga morgen mee naar de Bijbelkring, met tante Aat en mij’.
Langzaam schud ik mijn hoofd. ‘Oom Dirk, nee. Dat kan en zál ik niet doen’. Ik sta op. ‘Oom Dirk, ik moet u bedanken voor de goede zorgen. En ik vraag u, dank ook tante Aatje voor mij. Voor mij is de tijd gekomen’. ‘Tijd gekomen? Wat bedoel je’? Ik sta bij de deur naar de gang. ’Ik pak mijn spulletjes en ga verder. Ik zal wel ergens een ander plekje vinden. Als Jood ben ik hier binnen gekomen, als Jood zal ik hier weer weg gaan’. Oom Dirks mond zakt open van verbazing. ‘Maar jongen, waar moet je heen’? Hij pakt mijn hand vast. Zijn stelligheid maakt nu plaats voor een grote zorg. Zijn stoppelige kin trilt. ‘Jongen, Karel, zo jong als jij bent, maar zo zeker van jouw zaak! Waar ben jij van plan om naar toe te gaan? Waar kun je heen? Jongen, ga zitten. We hebben het er niet meer over. Nooit meer. Jij bent hier binnen gekomen en niemand, ik beloof je, niemand zal jou hier, zonder mijn of zonder Aats toestemming door deze deur weg halen. Of je nu wel of niet naar de kerk of naar de Bijbelkring gaat’.
(Wordt vervolgd)
Jeizele: Jezus
Tiffele: Kerk
Sjmadden: Bekeren
Geef als eerste een reactie