18 december 1941
‘Wat doen jullie op de Zondag’? ‘Op de zondag? Wat zouden we voor bijzonders op de zondag doen? Gewoon. Eerst ga ik met mijn vader naar de synagoge. Daarna begint om half tien de Joodse les. Die duurt tot half een. In de middag gaan we wel eens uit, vroeger kwam er wel eens een vriendje spelen of ging ik bij een vriendje thuis spelen. In de zomer gingen we vaak naar Zandvoort, naar het strand’. ‘Naar het strand? Op de Zondag’? Waarom schudt tante Aatje haar hoofd? Wat is er mis met Zandvoort? Ik kijk over de schouder van oom Dirk naar de deur van de keuken. In feite heb ik helemaal geen zin om zo veel over mijn eigen wereldje te vertellen. Het zijn beste mensen, deze tijdelijke oom en tante. Maar wat begrijpen die gojem nou van mijn leven?
Mokum op de Gracht is een roman van Lody B. van de Kamp die in feuilletonvorm verschijnt op de Vrijdagavond
Aflevering 41
Kon ik maar stiekem door de deur naar buiten, het halletje in glippen. En dan de trap op naar mijn kamertje. ‘Praten jullie thuis wel eens over de Heere, over de Zoon van G´d?’ Oom Dirk mengt zich in het gesprek. ’Hij is de Uitverkorene die de redding brengt in deze wereld’. Verlegen schud ik mijn hoofd, ik voel dat ik een kleur krijg. Zachtjes fluister ik ‘Nee, die bestaat bij ons niet’. Het is ineens heel stil in de kamer. Tante Aatje buigt zich diep over haar borduurwerk. Heel langzaam steekt zij de naald met de groene draad in de lap stof die ze op haar schoot heeft liggen. ‘Die bestaat niet? Die bestaat bij jullie niet’? Oom Dirk slaat zijn bijbel dicht.
‘Maar jongen hoe kom je daar nu bij? Dat is toch G´dloochening’? G´dloochening? Dat is een moeilijk woord dat ik niet ken. Ik weet niet wat ik nu moet zeggen. G’d is Hasheem. Dus dat moeilijke woord heeft wel iets met Hasheem te maken. Ik pluk aan de franjes van het tafelkleed. Zal ik vertellen wat papa altijd zegt over die christelijke G´d?? Als ik daarmee kom worden oom Dirk en tante Aatje vast heel boos. Misschien zetten ze me wel op straat. Ik hoor nauwelijks mijn eigen stem.’Wij zijn thuis Joods. Wij doen daar niets aan’. Naast mijn rode kleur voel ik ook weer die eeuwige dikke tranen opkomen. Waren papa of mama maar hier om me te helpen. Weer voel ik me plotseling heel alleen. Op de vlucht voor de moffen. Hier noodgedwongen bij vreemden onderdak gekregen. Maar dan maken ze het voor mij toch zo vreselijk moeilijk. Begrijpen deze melkboer en zijn vrouw dan niets van onze sores? Er strijkt iets langs mijn broek. Iets zacht. Het is de poes. Zou de poes voelen dat ik nu, juist nu, iemand nodig heb? Mijn hand gaat onder de tafel en aait zachtjes de rug van het dier. Heeft Hasjeem mij een vriendje gestuurd? Om me te laten weten dat ik niet alleen op deze wereld ben? ‘Kom, ik ga eens kijken of Berend zijn haverzak leeg heeft en dan wordt het tijd om naar bed te gaan, vrouw’. Tante Aatje schuift de naald in de lap, rolt deze op en legt hem in het naaikastje naast de stoof. ‘Ja, morgen begint de dag weer vroeg’.
‘Karel, mijn jongen’, ik wil net achter de deur verdwijnen om naar boven te gaan, ‘Karel, ook als jij de Heere niet kent, zullen wij jou helpen bewaren. Maak je daar over geen zorgen. Heb je dat gehoord, jongen. Tante Aatje en ik zijn er voor jou, zolang die moffen hier de baas spelen. Heb je dat goed gehoord?’ Verbaasd kijk ik om de deur. Deze woorden had ik verwacht van tante Aatje. Maar dat oom Dirk, die altijd met de Bijbel op schoot zit, zich na ons gesprek van zonet ook op deze manier uitlaat? Een heel dubbel gevoel overvalt me. Het zijn dan misschien gojem. Maar wel heel goeie gojem. ‘ Oom Dirk, tante Aatje, dank u wel. Ik, ik ben…’. Hé, weer die lastige brok in mijn keel.
Woensdag 7 januari 1942
Luuc vertelde me dat nu steeds meer Jidden in ons land door de politie thuis worden opgehaald. Ze worden opgesloten in werkkampen. Ook op de gracht zijn er een paar buren verdwenen. Meneer Visschraper, die direct naast de kazerne woont, zit nu ergens in Overijsel. Hij moet daar in het bos werken. Tenminste dat heeft mevrouw Visschraper aan Luuc verteld. Papa is nog wel gewoon aan het werk in het behang en mama gaat ook nog naar de confectie. “Maar ze mag niet meer met de tram”, vertelt Luuc. ‘Jongen, jij zit daar in het dorp nog het veiligst’.
Maar onderhand rommelt het ook behoorlijk in het dorp. ‘Karel, vanavond heb ik kerkeraadvergadering. De koster zorgt voor de koffie. Maar ik heb hem gevraagd of hij niet een hulpje kan gebruiken’. Oom Dirk buigt zich naar voren. ‘De koster heeft natuurlijk geen knechtje nodig. Maar ik wil dat jij hoort wat bij ons in de kerk aan de hand is.’ Ik begrijp wat de bedoeling is.
‘ … om de Heeren’s wil, amen’. ‘Amen’, beantwoorden de mannen rond de tafel het bidden van dominee. Jo Broekman, bij de vergadering in dat gehate NSB uniform, zit recht tegenover oom Dirk. Broekman veegt met de rug van zijn hand over zijn mond. Hij verlangt vast naar de Oude Klare die straks thuis voor hem klaar staat. Dat heb ik al lang gezien bij meer van die kerels in het dorp. Mama zou zeggen “ze lusten er wel soep van”. ‘Voorzitter, ik heb u al enige weken geleden gevraagd wat er hier in deze kerkeraadkamer nu daar aan de muur komt te hangen’ . Met zijn uitgestrekte arm wijst Broekman in de richting van een kale plek, boven de schoorsteenmantel. Tante Aatje vertelde mij pas dat hier in deze kamer ooit de foto van koningin Wilhelmina hing maar dat die foto niet lang na het begin van de oorlog was weggehaald. ‘Ik mag er toch van uitgaan dat u het met mij eens bent dat de plaat die daar vroeger hing niet terug komt’. Een vals lachje trekt even over het anders zo uitgestreken gezicht. Wat een smerig ponem. Ik breng de vent zijn koffie. Dit gazzer zou eens moeten weten dat een Jiddisje jongen hem vanavond koffie inschenkt. Misschien mag ik hem binnenkort ook nog eens een oplawaai verkopen. Wie weet wat hij voor smerigs vandaag voor de moffen allemaal heeft uitgehaald.
Vorige week was ie, volgens oom Dirk, nog betrokken bij de arrestatie van boer Van Nunen verder op in de polder. Bij hem, in een kuil onder de deel, was een verborgen Engelse piloot ontdekt. ‘Wel broeder, heeft u enig voorstel’?, vraagt dominee. ‘Tja, de Führer die zullen jullie nog wel niet hier aan de muur willen hebben’. Broekman kijkt sarcastisch in het rond. Niemand van de aanwezigen durft ja of nee te zeggen. Als je ja zegt ben je een landverrader. Als je nee zegt weet je niet wat je boven het hoofd hangt met zo een ellendeling in je midden. ‘Broeder, heb je zelf ideeën?’ Dominee herhaalt zijn vraag. Weer die gemene grijns. ‘Ja, ik zou willen voorstellen om die plaat die ik thuis heb staan van Anton Mussert, de grote leider en voorman van onze partij, in te laten lijsten door broeder Gerben. Dan kan die plaat de leegte opvullen die is ontstaan toen jullie koningin zo nodig naar Engeland moest vertrekken’. Broekman kijkt met samengeknepen ogen in de richting van Gerben. ‘Jij hebt toch vast nog wel een mooi lijstje in jouw winkel staan’? Het gezicht van de lijstenmaker uit het dorp loopt rood aan. Hier wordt een rechtschapen man uitgedaagd. Enkele van de mannen staren naar het plafond. Zelf zou ik mijn dienblad met kopjes neer willen zetten om de NSB’er de kamer uit te werken. Maar ik hou zich natuurlijk in. Oom Dirk zit zich te verbijten. Waarom zegt dominee niets? Is dit wat hun “Heere” wenst? Dat een landverrader zich ook in de kerk zulke rechten toe eist? ‘Nou, Gerben, en? Denk je dat je een lijstje hebt? Veertig bij vijftig centimeter is genoeg. En dan met een fraai grijs passe-partout’. Brutaal spottend staart hij in de richting van Gerben. De donkere kleur op het gezicht van Gerben trekt weg. Langzaam staat hij op en loopt in de richting van de NSB’er. Lijkbleek staat Gerben nu voor de man in het gehate uniform. ‘Jij smeerlap, jij verrader. In naam van de koningin verklaar ik dat ik liever mijn winkel sluit en omkom van de honger dan een lijst te maken voor diegene die jij daar zo graag op wilt hangen. Met een zwaaiende vuist in de richting van de dominee keert hij zich nu tegen deze: ‘U kunt honderdmaal dominee zijn in onze gemeente, zolang dat daar’, en nu met zijn vuist in de richting van Broekman, ‘zolang dat daar een stoel heeft in deze kamer zal ik geen stap meer in de kerk zetten. De Here zal mij dat vergeven’. Met twee stappen is hij bij de deur die hij met een klap achter zich dicht gooit.
Zijn haastige voetstappen over de stenen kerkvloer klinken door tot in de kerkeraadkamer.
(Wordt vervolgd)
Geef als eerste een reactie