Nooit mag je zeggen dat je een jodenkind bent.

illustratie Mokum op de Gracht

15 oktober 1942

De rust die ik voelde toen ik terug in het dorp was duurde maar even. Natuurlijk voel ik mij veiliger hier, niemand lijkt naar mij op zoek te zijn. Zo gauw ik in Zeeland uit de trein stapte was ik dat opgejaagde gevoel kwijt. Opgewekt begon ik met mijn koffertje in de hand aan de lange wandeling naar Ouwerkerk. Het weerzien met tante Aatje en oom Dirk was heel hartelijk. Ik had er helemaal niet over nagedacht dat zij zich die weken van mijn “vakantie” wel eens grote zorgen over mij konden maken. Zou het mij lukken om weer terug bij hen te komen? Hun angst werd mij pas duidelijk toen ik eenmaal weer bij hen aan tafel schoof en zij mij honderduit vroegen hoe het nu was in Mokum.

Zondag terug in de kerk probeer ik mij opnieuw voor te stellen, alsof ik gewoon in de grote sjoel zit.

Met bijna dichtgeknepen ogen zie ik die enorme grijze pilaren voor me. En dat is net als thuis in sjoel. Maar dan halen de tonen van het orgel, al die liederen die ze zingen met daarnaast de hoge stem van de dominee met zijn indringende boodschap mij weer uit de droom. Ik zit gewoon naast oom Dirk op de houten bank. Voor me ligt in plaats van mijn tefille een Bijbeltje.

De koffie is op. Tante Aatje maakt in de keuken het eten klaar voor de zondag maaltijd.

Oom Dirk zit recht tegenover me aan tafel. Oom Dirk. Opnieuw kan ik niet helemaal aan die benaming wennen. Wat mij betreft mag het echt gewoon ´meneer´ blijven. Tante Aatje ‘mevrouw’. Toen ik terug kwam van thuis heb ik het gewoon weer aan ze voorgelegd. ‘U bent nu eenmaal geen echte oom en tante van mij’.

Mokum op de Gracht is een roman van Lody B. van de Kamp die in feuilletonvorm verschijnt op de Vrijdagavond

Aflevering 39

Maar oom Dirk wild daar echt niets van weten. “Als ze je uit het dorp vragen wie je bent  dan mag je nooit zeggen dat je een Jodenkind bent. Jij bent nu geen Simon meer. Je heet Karel. Karel van Kempen. En je komt niet uit de grote stad maar uit een dorp. Jij bent een achterneef van ons. Dit verhaal moet je als er naar gevraagd wordt, vertellen. Het is oorlog en Joden zijn in gevaar. Klaar’.

Voor oom Dirk op tafel ligt een dik opengeslagen boek. Ook alweer de Bijbel. Een donkerrood lint dat uit de band naar buiten komt ligt dwars over de bladzijde. Oom Dirk neemt zijn pet van zijn hoofd en legt deze  dubbelgevouwen naast het boek. “Kijk, Karel, je weet het, dit boek noemen wij de Bijbel. Jullie hadden geloof ik ook zoiets in huis. Alleen die van ons is dikker. Wij hebben ook het Nieuwe Testament’. Ik knik. Het zal wel zo zijn. Zal ik oom Dirk vertellen dat de Gemara van vader veel groter en veel dikker is? En dat het niet één boek is maar dat papa wel twintig van zulke delen in de kast heeft staan? ‘In het Nieuwe Testament staat de échte waarheid, Karel. De Messias is geboren. Weet je dat, Karel?’ Weer gaat mijn hoofd op en neer. Ook dat zal wel.Tenminste bij oom Dirk en tante Aatje. Thuis is de Mosjieach er nog helemaal niet. Integendeel. Als de Mosjieach zou zijn gekomen dan had ik nu nog gewoon als Simon thuis gezeten, bij papa, mama met Jaap en Brammetje. Oom Dirk neemt het rode lint en legt het in het midden tussen de twee bladzijden die voor hem liggen. Zijn vinger glijdt langs de regels in de bijbel. “U bent echter een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk God ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem die U uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaarlijk licht. En dat alles door Jezus Christus”. Iedere keer schrik ik weer bij het horen van de die naam. Natuurlijk weet ik dat de gojim in Hem geloven. Maar thuis wordt die naam nóóit uitgesproken. ‘Hij kan immers de Messias niet zijn’ vertelde papa als het ooit ter sprake kwam. Oom Dirk zwijgt even en kijkt me strak aan: ”Door Hem, de weg de waarheid en het leven mogen wij allemaal ontkomen aan de verschrikkelijke toorn van God, nu en straks”. Nu zijn de ogen  van oom Dirk weer strak gericht op de bladzijden die voor hem liggen. Ik laat mijn blik afdwalen. Boven het hoofd van oom Dirk hangt een grote plaat aan de muur in een witte lijst. Het stelt een polderlandschap voor. Op de voorgrond, gele bloemen in een weiland. Op de achtergrond, tegen een sombere wolkenhemel, drie windmolens.

De blauwe tegels tegen de muur achter oom Dirk zijn ook versierd met molentjes. Voor het raam staan in de vensterbank wat plantjes. Hoelang zou ik hier eigenlijk nog moeten blijven? Zal ik echt moeten wachten tot de oorlog voorbij is of zou ik op de een of andere manier toch weer op een bepaald moment veilig terug naar de gracht kunnen?

Oom Dirk vraagt om mijn aandacht: ‘Karel, jongen, de crisis, het oordeel begint in het huis van de Heere zelf”. Ik kijk oom Dirk aan. Maar ik zie de man tegenover me niet meer zo helder. Het beeld vervaagt. Ook dringen de woorden van oom Dirk niet tot me door. Papa, mama, waar zouden ze nu zijn? Zouden ze binnenkort echt naar Polen worden gebracht door de Duitsers? Die verhalen heb ik in sjoel horen vertellen. En zouden papa en mama mij hier helemaal alleen, voorgoed, achterlaten? Wat moet die man tegenover me met al die moeilijke zinnen uit zijn bijbel? Gisteren was het sjabbes. Ik heb geprobeerd uit mijn hoofd te dawwenen. Kiddoesj  maken kon ik niet en nu zit ik hier tegenover een goj die me vertelt dat hij oom Dirk is en dat ik in zijn Messias moet geloven. Mijn ogen voelen nat aan. Oom Dirk doet zijn boek dicht en zet zijn pet op. Hij kucht. En hij kucht nog een keer. Daarna hoor ik zijn schorre stem. ‘Ja, jongen het zijn moeilijke tijden. Maar tante Aatje en ik zullen goed op je passen. Je zult hier een best huis hebben.’ Oom Dirk knielt neer voor de kachel, pakt de pook uit het rekje er naast en port de kachel flink op. ‘Karel, bij oom Dirk en  tante Aatje kom jij de oorlog wel door. De Heere zal jou ook bewaren’.

In de middag weer naar de kerk. Zo gaat het iedere zondag.

De laatste tonen van het orgel sterven langzaam weg. De man die oom Dirk  “ouderling Willem” noemt loopt zoals altijd naar de dominee na afloop van de dienst en geeft hem een de hand. Oom Dirk loopt met hem het gangpad af. ‘Willem het was weer een mooie dienst. In deze moeilijke tijden is het goed wanneer dominee preekt over psalm 72. ´Hij zal noodruftigen bevrijden; verbrijz´len, wie verdrukt´. En de voorbede was ook mooi.’

Buiten de kerk houdt de ouderling oom Dirk staande. ‘Hendrikus, één ding bevalt me niet. Waarom benadrukt dominee iedere keer weer opnieuw dat we gehoorzaam moeten zijn aan het gezag? Ja, als de koningin nog in het land was geweest en de regering nog in Den Haag had gezeten, dan was het iets anders. Maar dat is al lang niet meer het geval. Die zitten in Engeland. Van daaruit proberen ze nog een beetje de boel te sturen. Welke overheid bedoelt dominee? Dat zullen de moffen toch niet zijn? Die Seyss-Inquart,  die de moffen uit Oostenrijk hebben gehaald om hier de baas te spelen, kan toch geen gezag zijn? En die boef van een Anton Mussert, die landverrader met zijn NSB, is dat dan de machthebber die wij moeten gehoorzamen?’ Oom Dirk geeft geen antwoord. Ik kan best volgen wat Willem bedoelt. Misschien is dat allemaal wat te ingewikkeld voor die eenvoudige oom Dirk. Ik grinnik. Oom Dirk is maar een gewone melkboer.

Willem praat nu verder tegen zichzelf. ‘Ik zal er woensdagavond na afloop van de catechese toch nog eens naar vragen. Nu niet. Zondag, de Dag des Heeren, is daar niet voor.’

Willem loopt voor hen uit, samen met zijn vrouw, zijn twee dochters en drie zonen.

Dominee komt nu ook naar buiten. ‘Dirk, ik wil je even wat vragen. Kan dat?’ Oom Dirk maant tante Aatje en mij door te lopen. ‘Vrouw, gaan jullie maar vast naar huis, ik kom er zo aan’. Een half uur later komt oom Dirk behoorlijk ontdaan binnen.

(Wordt vervolgd)

Over Lody van de Kamp 97 Artikelen
Lody B. van de Kamp is rabbijn, schrijver en publicist. Naast het schrijven van historische romans (thema vooral ‘de Jood in de Tweede Wereldoorlog’) publiceerde hij ‘Over Muren heen’, over de kennismaking tussen de Moslim en de Jood in Nederland. Hij publiceert regelmatig in landelijke dag- en weekbladen en is actief binnen de stichting Said & Lody. Hij is één van de oprichters van Yalla!, een stichting die de beeldvorming in onze samenleving wil doorbreken. Lody is lid van ‘Amsterdam Inclusief’, negen meedenkers over het beleid van deze gemeente.

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*