Staakt, staakt, staakt!

illustratie Mokum op de Gracht

Mokum op de Gracht is een roman van Lody B. van de Kamp die in feuilletonvorm verschijnt op De Vrijdagavond

Aflevering 32

26 februari 1941

‘Staakt, staakt, staakt!’ We lopen achter de horde aan. Jopie, nog steeds met zijn pet diep over de oren getrokken, houdt zich gedeisd. Hij is behoorlijk paches dat een of andere agent of misschien wel een mof hem zal herkennen. Hij woont nog steeds niet weer thuis. ’s Avonds laat zitten we vaak bij elkaar op de zolder van de brandweerkazerne. Samen met nog een aantal kerels uit het verzet is hij daar ondergedoken. De politie heeft aan paar van de mannen die betrokken waren bij de aanslag op die militaire auto’s in Sloterdijk te pakken gekregen. Die zijn meteen doorgestuurd naar Duitsland. Luuc probeert de hele tijd Jopie binnen te houden.  Maar vaak is er toch geen houden aan. ‘Als ze me te pakken krijgen sla ik er wel op los. Het is al erg genoeg dat ik niet kan werken. Zonder die centen van de slachterij redt die ouwe het thuis ook niet. Ik heb geen idee waar ie de mezomme vandaan haalt om te sjikkeren’. ‘Staakt, staakt, staakt!’ ‘Zie je daar vooraan? Dat is buurman Slager van beneden. De communist. Hij deelt al die papieren uit.’ ‘Ja, pamfletten. Zo heten die papieren.’ ‘Pamfletten?  Wat zijn dat?’ ‘Die papieren gaan ze uitdelen. Zo weet iedereen dat er gestaakt wordt. In de havens ligt de boel nu ook plat. En in Zaandam wordt ook niet meer gewerkt.’ ‘Mijn vader vindt het vast niet goed dat ik hier nu bij ben. Hij heeft een hekel aan communisten.’ ‘Een hekel aan communisten? Hoezo? Dat zijn zo de enigen die hun poten nog uitsteken voor ons Jidden! Deze staking is omdat de moffen onze mensen vorige week hebben opgepakt op het Meijerplein. G’d weet wat er met ze gebeurd is! Misschien zijn ze allemaal wel dood. Niemand heeft meer iets van ze gehoord.’ ‘Communisten doen niks meer aan hun jiddisjkat, net als de socialisten. Zij luisteren helemaal niet naar de rabbijnen’. ‘Simon, en die rabbijnen van jou? Wat doen die dan voor ons? En al die mensen bij wie je in sjoel staat? Wat heeft jouw opperrabbijn gedaan toen jouw vader op straat werd gezet? Als werkeloze werd ie ook nog eens de sjoel uitgegooid.’ ‘Hou op Jopie. Misschien heb je wel gelijk. Maar ik wil niet dat je zo praat’. ‘Staakt! Staakt! Staak!’. Jopie haalt zijn schouders op en brult mee met de meute. Ik volg zijn voorbeeld. Zulke discussies hebben ook niet veel zin, vinnd ik. Voorlopig gaat het er nu om die rotmoffen een hak te zetten. Dat doen we desnoods met de communisten samen. ‘Simon, hoor je dat? Vandaag is er nog geen schip in de haven gelost. En er rijdt geen tram meer door de stad. De deuren van de remise zijn geblokkeerd!’.

De Februaristaking 1941

Er klinken schoten. Uit een van de zijstraten wordt er op de stakers geschoten. Een man valt voorover. Anderen struikelen over hem heen, op weg om een veilig heenkomen te vinden. Vanaf de toren van de Noorderkerk klinken nu ook schoten. Meer mensen vallen op de grond. Die moffen zijn natuurlijk razend.

‘Kijk Jopie, je kunt die rabbijnen of ons vromen wel de schuld gegeven. Maar wij gaan tenminste nog naar sjoel. We vragen Kodousj Boroech Hoe om ons te helpen. Als we dat niet meer zouden doen raken we alles kwijt.’  ‘Ja, je zult wel gelijk hebben. Dat geloofde ik toen ik nog naar de Joodse les van rebbe Meijer ging. Maar de tijden zijn veranderd. Trouwens hoe lang denk jij dat je nog naar sjoel kunt gaan? Die Duitsers met hun Joodsche Raad pakken alles van ons af. Als jij zo meteen klaar bent met school, nog wel met je diploma op zak, mag je niet eens meer naar de universiteit. Heb je dat bord niet zien staan bij de ingang op de Ouwezijds? “Joden niet gewenst”. Nou, daar ga je dan met je sjieke HBS’.  ‘Ach we zien het wel’ hoor ik mezelf wat hopeloos mompelen. Mijn vriend heeft wel gelijk. Hoe lang zouden de sjoels nog openblijven? En wat moet ik na mijn eindexamen doen. Dat diploma is voor Joden niks meer waard.  Simon, ‘breng je diploma naar Sjaan, dat viswijf op het Waterlooplein. Kan ze de makreel mee inpakken’.

Samen lopen Luuc en ik door de poort de binnenplaats van de Snoge op. In de kazerne heeft de Zeeuw mij een  jas gegeven van de vrijwillige brandwacht. En hij duwde ook een pet op mijn hoofd. ‘Zo nu ben je een van ons en zal niemand jou als dat Jiddenkind van de gracht herkennen.’  De deuren van de grote synagoge zijn nog dicht. ‘Hier achter dit gebouw heeft de brandweer vlak voor de oorlog begon nog een grote brandtrap laten bouwen. Dat moest van de gemeente. Ook hebben wij daar een brandspuit neergezet. De burgemeester was bangdat als er oorlog zou komen dat dit pronkstuk van een gebouw verloren zou kunnen gaan. En nu zitten we in die oorlog.  Kom, we gaan maar even op de trappen zitten. Tot dat gajes komt’. Ik ben benieuwd wat er staat te gebeuren. Maar Luuc wil nog niks los laten. ‘Je zult het zo wel zien. Gewoon kaken op mekaar. Wij als brandweer moeten alleen maar zeggen of het wel veilig is wat ze hier willen gaan doen’. Uit een van deuren van die kleine huisjes op het plein komen nu ook een paar mensen aanlopen. Ik herken meneer Montezinos. Achter hem zie  ik de vader van Ruben Nabarro. Ruben zat ooit bij mij in de klas. Vlak voor de poort stoppen nu twee auto’s. ‘Moffen auto’s’ fluistert Luuc. ‘Die vent die daar staat komt van het stadhuis.’ De chauffeurs openen de achterdeuren van de auto’s. Vier kerels in uniformen en hoge laarzen stappen uit. ‘Guten Tag, Herr Aus der Funten, wie geht es Ihnen?’  De stadhuisvent geeft de langste mof een hand. ‘Komm, lass uns hineingehen’. ‘Sicher, Herr Aus der Funten’. Meneer Montezinos draait met zijn grote sleutel de deur van het slot. Zonder de sjammes van de sjoel een blik waardig te keuren lopen de moffen de sjoel binnen. Aus der Funten kijkt om zich heen. Hij lijkt geloof ik wel onder de indruk van de pracht en praal in die immense ruimte. De moffen fluisteren wat met elkaar. ‘Ja, Ja, hier ist es gross genug. Drei- oder viertausend Juden könnten hier eine Zeit lang inhaftiert sein’. Inhaftiert? Gaan die moffen onze Jidden hier opsluiten?  ‘Was sagen diese Feuerwehrleute? Ist es hier feuersicher?’ Eén van die kerels in uniform kijkt Luuc aan. ‘Brandveilig is het hier wel. Maar er zijn wel veel ontsnappingsmogelijkheden. Ik zou dit gebouw niet adviseren.’ Voor maar één seconde kijkt de Zeeuw in mijn richting. Ik begrijp meteen wat hij bedoelt. Hij wil voorkomen dat de Snoge voor die smerige plannen gebruikt gaat worden. Aus der Funten lacht. ‘Nun, die Niederländische Polizei wird dafür sorgen, dass kein Jude entkommt.’ Hij kijkt de stadhuisvent aan. Deze knikt heftig. ‘Nee, dat zal de politie zeker niet toelaten. Eénmaal binnen, blijft binnen’. Aus der Funten loopt naar voren in de richting van de Aron Hakoudesj. ‘Herlich’. Hij loopt de trapjes van de Bima op. ‘Und auch diese Kanzel ist ein wahres Kunstwerk’. Hij knikt tevreden. Zijn blik glijdt naar boven. ‘Und all diese kupfernen Kronleuchter leisten uns auch gute Dienste. Al dat houtwerk en dit koper slopen we uit deze jodenkerk en dan hebben we voldoende ruimte. Herren vielen Dank. Ich werde Herr Bürgermeister befehlen, das so schnell wie möglich zu klären.’

De Portugese Synagoge (Foto Esnoga .com)

Ik kan het niet langer aanzien. ‘Herr Aus der Funten, heeft u die Hohe Fenster, die grote ramen auch gesehen?’ Ik ben meteen heel erg trots  op mijn Duits. Ik zou vast een compliment hebben gekregen van meneer Borst, mijn Duitse leraar. ‘Hohe Fenster? Und?’ ‘Door deze hoge vensters kan de hele buurt zien wat hier binnen allemaal gebeurt. De hele buurt zal onrustig worden. En ook de communisten zullen zich gaan verzetten als u de Joden hier opsluit. Die onrust willen jullie toch niet?’ Aus der Funten kijkt nog eens om zich heen. ’Jij bent een verstandige vent? Hoe oud ben je?’ Ik haal mijn schouders op.  Aus der Funten knoopt zijn uniformjasje dicht, wrijft met zijn handschoen het stof van zijn laarzen. ‘Das Kind hat recht’.  Hij zet zijn hand aan zijn pet. ‘Komm, lass uns weitergehen. Es muss ein anderes Gebäude in der Stadt geben.’  Luuc en ik staren de auto’s na. Moeten we nu blij zijn of moeten we ons nog meer zorgen maken over wat er allemaal nog staat te gebeuren in de stad.  Luuc staart grimmig over de markt aan de overkant. ‘Simon, over een tijdje is Mokum Mokum niet meer’. 

(Wordt vervolgd)

Paches: Bang

Mezomme: Geld

Sjikkeren: Zuipen

Jiddisjkat: Jodendom

Kodousj Boroech Hoe: De Eeuwige

Aron Hakoudesj: De Heilige Arke

Bima: Verhoogde lessenaar

Over Lody van de Kamp 97 Artikelen
Lody B. van de Kamp is rabbijn, schrijver en publicist. Naast het schrijven van historische romans (thema vooral ‘de Jood in de Tweede Wereldoorlog’) publiceerde hij ‘Over Muren heen’, over de kennismaking tussen de Moslim en de Jood in Nederland. Hij publiceert regelmatig in landelijke dag- en weekbladen en is actief binnen de stichting Said & Lody. Hij is één van de oprichters van Yalla!, een stichting die de beeldvorming in onze samenleving wil doorbreken. Lody is lid van ‘Amsterdam Inclusief’, negen meedenkers over het beleid van deze gemeente.

2 Comments

  1. Mooi hoe je schrijft en fictie en feiten samenvoegt. Ik geniet er iedere week van en ben inmiddels van Simon gaan houden. Jammer dat ik weet hoe het gaat aflopen.

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*