Vannacht* heb ik slecht geslapen en toen ik opstond wist ik niet waarom. Toen ik op weg ging hier naartoe, naar de CIZ-sjoel in Amstelveen, dacht ik er over na wat de oorzaak zou kunnen zijn dat ik slecht had geslapen en nog voor de Kalfjeslaan wist ik het antwoord.
De avond ervoor ontspon zich een heftig gesprek in de Soeka waar ik zat met een aantal volwassenen en met tien jongelui in de leeftijd van 13 tot 24 jaar. Het ging over hun vrienden die geen aansluiting vinden bij de bestaande Joodse gemeenschap of daarin geen plaats kunnen verwerven. Op dat moment heb ik het gesprek gelaten voor wat het was. Blijkbaar heb ik daar slecht door geslapen. Intussen heb ik in de tekst van de Tora, van het lajenen van vandaag, een antwoord gevonden.
“Zeven dagen moeten jullie in hutten wonen; allen die binnen Israel [in het Joodse volk] zijn geboren, moeten in hutten wonen; opdat jullie toekomstige geslachten zullen weten dat Ik de kinderen van Israël, het Joodse volk, in hutten heb laten wonen toen Ik hen uit het land Egypte heb gevoerd, Ik de Eeuwige jullie God.”
Dat de Tora ons voorschrijft om zeven dagen in hutten, soekot, te wonen, is niet vreemd. Er zijn allerlei voorschriften in de Tora. De vraag is waarom daar een uitleg bij moet worden gegeven. Waarom staat er vervolgens ‘opdat jullie toekomstige geslachten het zullen weten … – Lema’an jede’oe dorotechem’? Als er alleen de opdracht had gestaan en geen opdat-uitleg, was dat niet genoeg geweest?
Ze kennen ze wel!
Het woord jede’oe – wat we kennen van het woord jodea – vertalen we met ‘weten’. Als we op twee andere plaatsen kijken waar we dit woord tegenkomen dan zullen we er een andere betekenis aan geven dan simpelweg ‘weten’. Op Rosj Hasjana blazen we op de sjofar. Wanneer de eerste dertig tonen zijn geblazen zeggen we: Asjre ha’am jode’ee teroea – gelukkig het volk dat jode’ee – weet wat de Sjofartoon is? Weten we niet wat de Sjofartoon is? We hebben net dertig tonen keihard onze oren binnengekregen. Hier moet jodea dus een andere betekenis hebben dan eenvoudig ‘weten’. Dagelijks zeggen we in het ochtendgebed mizmor (psalm) 147. Deze mizmor sluit af met de woorden oemisjpatiem bal jedaoem hallaloeja. Onze voorschriften, de mitswot, kun je in diverse groepen classificeren. Er zijn verschillende soorten voorschriften. Misjpatiem is één van die groepen en dit zijn de civiele voorschriften, de wetten tussen mens en medemens in het intermenselijk verkeer. Zoals de voorschriften in de situatie dat de een iets van de ander beschadigt, hoe je de schade dan moet vergoeden. Dergelijke wetten, misjpatiem dus, kennen de niet-joden ook. In Nederland hebben we een burgerlijk wetboek, daar staan dit soort wetten in. Dus waarom zou de Psalmdichter kunnen schrijven oemisjpatiem bal jedaoem – en rechtsvoorschriften die kennen zij, de andere volkeren, niet? Ze kennen ze wel! Ook in de niet-Joodse maatschappij zijn er misjpatiem, een heel burgerlijk wetboek vol. Ook hier geldt dat het woord jodea dus wel een andere betekenis moet hebben dan alleen weten.
Sederavond – Echad mie jodea
Als we aan het einde van de Sederavond zijn aangekomen zingen we Echad mie jodea wie weet waar het getal één voor staat, wie weet wat het getal twee is, het getal drie, het getal vier, enzovoort. Het antwoord op deze getallenvraag, één is God, twee zijn de twee stenen tafelen waarop de tien geboden waren geschreven, drie zijn de aartsvaders, vier zijn de aartsmoeders, enzovoort.
Maar het generieke antwoord op de vraag, wat wordt bedoeld met jodea is in al deze gevallen niet: weten. De betekenis van jodea is op al deze plaatsen niet simpelweg weten. Het is begrijpen, realiseren. Begrijp je waar het getal één voor staat, het getal twee, het getal drie, enzovoort? Begrijp je de Sjofartoon, begrijp jij wel wat de betekenis is van misjpatiem en begrijp je wel wat het is om in de soeka te zitten?
De Sjofartoon wil ons een boodschap brengen. Het is niet slechts het rauwe ramshoorngeluid dat we net hebben aangehoord.
welk volk kust zijn wetboek
Wetboek kussen
De boodschap van de Soeka is niet om zomaar in een houten huisje te zitten. Sommigen hebben de gewoonte om de wanden van de Soeka te kussen. Dat lijkt raar. Maar we kussen ook de Tora als we worden opgeroepen, met onze tsitisiet. En we doen het ook als we een choemasj hebben gebruikt. Dat boek dat de tekst van de Tora bevat, kussen we ook. Daarin manifesteert zich het verschil. Zij hebben een burgerlijk wetboek (dat ook voor ons geldt natuurlijk) en wij hebben een wetboek met burgerlijke rechtsvoorschriften – de Tora. Welk volk kust zijn wetboek? Welk volk kust de manifestaties van zijn wetboek? De tefillien voor we ze aanleggen, de wanden van de Soeka, we kussen ze, we koesteren onze wetsvoorschriften als een geliefde. Ik heb nog nooit iemand gezien die het burgerlijk wetboek, de Grondwet of het wetboek van strafrecht kust, zelfs niet de Algemene Ouderdomswet of de Algemene Kinderbijslagwet, wetten waar we direct voordeel van voelen in onze portemonnee.
De Soeka, de Sjofar, zelfs de zo voor de hand liggende civiele wetsvoorschriften, hebben een diepere betekenis. Het zijn niet zomaar regeltjes. Het woord jodea is meer dan weten. Besef!, zegt de jongere garde als ze iets heel belangrijks aan je willen overbrengen. Dat is misschien de vertaling die we hier zoeken voor jodea – besef!
Meer dan weten
Over de Tora wordt gezegd – lo basjamiem hie. De Tora is niet in de hemel, het is hier in deze wereld. Het is allemaal niet zo heel ingewikkeld – gewoon in een houten huisje zitten. Hoe moeilijk is dat? De daad, de handeling hoeft niet ingewikkeld te zijn. Het is een kwestie van jodea – besef!, van zich realiseren, en van internaliseren. Van het in je opnemen van de betekenis. Bij het voorschrift van de soeka heeft de Tora het ons uitgelegd: ‘opdat jullie toekomstige geslachten het zullen weten … – Lema’an jede’oe dorotechem’. Juist op het moment dat we in de soeka zitten is het moment om te beseffen dat we geen gewoon volk zijn, maar dat de regels waarmee het Joodse volk bekleed is, een diepere betekenis hebben.
In het ochtendgebed lezen we een passage uit de Misjna: Dit zijn de dingen waarvan de mens de vruchten geniet in deze wereld maar waarvan de hoofdsom hem pas toekomt in de toekomstige wereld. Wat zijn die dingen? Allerlei goede daden die een mens kan doen: respect tonen tegenover je ouders, het doen van goede daden, gasten verwelkomen, zieken verzorgen en de goede omgang nastreven met andere mensen. Waarop de tekst besluit: het leren van Tora weegt tegen al deze daden op. Waarom zou dat zijn?
Niet vanzelfsprekend
Waarom is Tora-leren belangrijker dan zich in te zetten voor je medemens? Ook hier geldt de jodea-regel. Besef! Realiseer je dat er een diepere betekenis is aan regels die we ogenschijnlijk heel vanzelfsprekend vinden, zoals deze goede daden-regels. Daarover denk je na als je in een hut zit, in de Soeka. Dezelfde Soeka die de hut was waar de oogsters in zaten nadat in het vroege najaar de laatste oogst was binnengehaald. Ook voor hen gold jodea – besef! Het is niet vanzelfsprekend dat je de oogst binnen hebt gehaald. Realiseer je de hand van God die er aan mee heeft gewerkt dat je oogst hebt, dat je de winter in kunt gaan. Dezelfde sterke hand van God waarmee het Joodse volk uit Egypte is gevoerd en die je in de snikhete woestijn daarna een Soeka, een hut, bescherming, heeft geboden. Die hut, die bescherming, is er voor ons en lema’an jede’oe dorotechem – voor de jongere garde, opdat door in een Soeka te verblijven zij zich ook zullen realiseren dat er een diepere betekenis is aan ogenschijnlijk vanzelfsprekende dingen en voorschriften. Ons wetboek, onze Tora, is om te zoenen.
* Derasja tweede dag Soekot in CIZ-sjoel Amstelveen 5782-2021
Dank Ruben, heel mooi verwoord.