Mokum op de Gracht is een roman van Lody B. van de Kamp die in feuilletonvorm verschijnt op De Vrijdagavond
Aflevering 28
3 oktober 1940
Papa is ieder jaar opnieuw zenuwachtig op Rosj Hajsóne ’s middags. Na Minche1 staan we op de kade van de Amstel met onze machzourim2 in de hand. ‘Jongens, niet te dichtbij. Doe een stapje achteruit.’ Mama komt dan steevast met haar jaarlijkse vraag. ‘Herman, waarom gaan we niet op de brug staan? Waar al die andere mensen ook hun tasjliech3 zeggen. Daar staan de kinderen veilig achter de leuning.’ ‘Rika, je weet dat ik geen zin heb om op deze Jomtof al dat gekwebbel aan te horen van die lui die daar niet komen om hun tefille te zeggen. Ze zijn er alleen maar voor de gezelligheid.’ “We sasjliech bimesoelas jom kol chatousom, U zult al hun zonden werpen in de diepten van de zee”. Jaap en Brammetje kijken hoe ik mijn broekzakken binnenstebuiten keer bij het uitspreken van deze woorden. Zij doen mij na. ‘Kijk, zo gooien we alle aweires4 het water in en hebben we tesjoewe5 gedaan’. Heftig schudden mijn broertjes aan hun naar buiten gekeerde zakken. ‘Is het zo goed?’ ‘Ja, jongens jullie hebben het weer prima gedaan. Hakodousj Boroech Hoe6 is vast heel blij met jullie.’ Verderop bij de brug is het lang niet zo druk als de voorgaande jaren. Ik denk dat veel mensen gewoon thuis zijn gebleven. Als je de straat niet op hoeft, dan is het binnen toch nog het veiligste. Aan de overkant van het water komen een paar auto’s aanrijden. Twee grijze legerauto’s. Ze stoppen bij het begin van de brug. Uit de Regulierdwarsstraat volgt nog een vrachtwagen, ook zo een grijze moffenauto. Een hele ploeg soldaten klimt er uit. Ze stellen zich in rijen op en marcheren de brug op. ‘Juden, nach hause! Sofort!’. Ook wij wachten niet tot de brug leeg is. Papa sluit zijn tefille en met grote stappen loopt hij voor ons uit in de richting van de gracht. De hele tijd achteromkijkend of we wel snel genoeg door lopen. Thuis duwt hij de voordeur achter ons dicht en kijkt wel drie keer of deze in het slot is gevallen. ‘Zelfs op Jomtof laten die geteisem ons niet onze gang gaan’.
Jom Kipper geeft nog een beetje het gevoel van rust. We zitten de hele dag binnen in sjoel. Zolang die soldaten buiten blijven voel ik me wel veilig.
Na afloop van die lange vastendag zitten we eindelijk aan tafel. Mama’s huzarensla en de hete koffie smaken zoals ieder jaar. Heerlijk. Maar daar is dan ook alles mee gezegd. Het jaarlijkse feestgevoel is er niet. En dat kan er ook niet zijn. Op wat altijd de mooiste avond van het jaar is, na de ernst van de Hoge Feestdagen zo vlak voor Soekes7, zit een verdrietige familie, zonder oom Levie, rond de tafel. Na het bensjen komen meteen de jassen tevoorschijn, tante Selma mompelt iets van “vele jaren” en samen met de kinderen loop ze de trap af, naar huis toe. Beneden op de gracht klinkt het gelal van dronken kerels. We kijken uit het raam. Tante Selma is de hoek al om. ‘Kijk, daar aan de overkant van het water, die soldaten hebben ook hawdole gemaakt, doodsjikker8’. ‘Herman, wat is er aan de hand beneden?’ klinkt het uit de keuken. ‘Sjikkere moffen op de gracht’, roep ik. ‘Moet je daar je tijd mee verdoen, Herman? Ik dacht dat je vanavond de soeke9 op wilde zetten op het balkon? Nu is het droog. Of het de komende dagen ook zo blijft, weet ik niet’. ‘Simon, mama heeft helemaal gelijk. Op moutse Jom Kipper hebben we andere dingen te doen dan naar sjikkoeriem te kijken. Kom, vanavond moet de soeke klaar zijn.’ Ik kijk nog één keer naar beneden. Twee brandweerlieden zitten gehurkt op het dek van de “Jan van der Heijde”. Die ene moet vast Luuc zijn. Ja!!! De twee richten vanachter de kajuit de slang met een grote straal water op de soldaten. ‘Papa, kijk. Zuipen kunnen ze. Maar door een straal water vallen ze om. Zo ga je om met die moffen.’ Papa slaat me op mijn schouder. ‘Ja jongen, die brandweervriend van jou durft tenminste. Kom, we moeten aan het werk. Voor Jomtof.’
‘ Kijk dat is hem, de Riekermolen’. We gooien onze fietsen in het gras. ’In de avond komen die wagens hier langs. Ik ga daar in het riet langs de Amstel liggen, voorbij het pontje, en dan heb ik goed zicht op hen. Zo gauw ik zo een mof te pakken heb, ben ik op de fiets over de dijk na die bocht nergens meer te vinden.’ ‘Weet je zeker Jopie dat je dit gaat doen? Stel dat ze je wel te pakken krijgen?’ ‘Ik weet dit heel zeker. En mij krijgen ze niet in hun jatten. Heb jij gezien wat die rotlui nu weer met ons doen? Het Joodse krantje mag niet meer verkocht worden. En al een paar weken staat er geen Jid meer op de Dappermarkt. Voor Joden verboden. Moeten we ons dan alles laten afpakken? Ik laat die Zes en een Kwart10 in Den Haag wel eens zien wie hier de baas is in de stad.’ Zwijgend fietsen we terug naar de stad. Is het verstandig wat Jopie van plan is? Wat gebeurt er als het mis gaat en ze vinden hem? Wie weet wat ze dan met hem doen. Die Nazi’s zijn nergens te goed voor. ‘Jopie, weet je het heel zeker?’ ‘Simon, hou op met dit gedram. Ook als de hele gracht in het water springt van pached11 springt Jopie op de fiets en gaat dat gajes mores leren.’
Papa brengt de krant naar boven. ‘Kijk dat is tenminste lef. “Een patrouille soldaten is gisteravond om 21.00 uur onder vuur genomen bij de Riekermolen, even buiten de stad. Twee soldaten zijn zwaargewond opgenomen in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. De daders zijn gevlucht. De Reichscommissar Seys Inquart heeft gezegd dat de daders de zwaarste straffen zullen krijgen”. Ik knik maar zeg verder niets. Tot nu toe heb ik niemand verteld dat Jopie mij in vertrouwen heeft genomen.
(Wordt vervolg)
1 Middaggebed
2 Gebedenboek voor de feestdagen
3 Zondebelijdenisgebed voor het Nieuwjaar, uit te spreken aan de waterkant
4 Zonden
5 Inkeer
6 De Eeuwige
7 Loofhuttenfeest
8 Stomdronken
9 Loofhut
10 Bijnaam voor Syss Inquart
11 Angst
Geef als eerste een reactie