Vrijdag 27 augustus was Judith Frishman gastspreker in de Liberaal Joodse Gemeente Amsterdam. Haar derasja (toespraak) legt de vinger op een paar zere plekken. Eén daarvan: Ja, wij moeten excuses aanbieden voor het slavernijverleden van onze voorouders.
In parasjat Ki Tavo geeft God instructies aan het volk, direct voorafgaand aan hun intocht in het beloofde land. Die instructies dienen op grote stenen geschreven en op de berg Eval neergezet te worden, als herinnering en getuigenis van Gods leer, zijn Tora.
In tegenstelling tot de Aseret ha-dibrot – tien bondige ge- en verboden – treffen wij in Ki Tavo een hele lijst met vervloekingen en zegeningen aan. Het contrast is groot: in de Aseret ha-dibrot (Exodus 20) lezen wij: “Vereer naast mij geen andere goden. Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel … of op de aarde is … Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet …”. En even verder: “Toon eerbied voor uw vader en moeder. Dan wordt u gezegend met een lang leven in het land dat de Eeuwige, uw God, u geven zal.” Maar in onze parasja staan deze geboden dreigend geformuleerd in de vorm van een reeks vervloekingen: “Vervloekt is een ieder die een godenbeeld maakt en het op een geheime plaats bewaart” … “Vervloekt is een ieder die geen eerbied heeft voor zijn vader en moeder” … Bovendien is het aantal vervloekingen vele malen groter dan het aantal zegeningen. Hoofdstuk 27 van Deuteronomium bevat niet minder dan 15 vervloekingen terwijl het volgende hoofdstuk maar 11 zegeningen telt. In de keuze uit de parasja die we lezen, worden U de 53 verzen met de meest afschuwelijke vervloekingen bespaard die na het korte intermezzo van 11 verzen met zegeningen volgen.
Consequenties
Deze angstaanjagende parasja is juist een goede opmaat naar de thema’s van de Jamiem Nora’iem, de ontzagwekkende of zelfs angstaanjagende dagen (mijns inziens een veel betere vertaling dan Hoge Feestdagen). Op die dagen worden wij geconfronteerd met de consequenties van onze daden. Net zoals bij het lezen van de vloeken in Deuteronomium, huiver en ril ik bij het horen van het gebed Kevaqarat ro’eh edro waarin de mogelijke wendingen van het lot opgesomd worden die mij – die ons allen – overkomen kunnen: “Op de Grote Verzoendag wordt het bezegeld. Hoe velen komen, hoe velen zullen gaan. Wie leven, wie sterven zal: Wie door het vuur, wie door het water; Wie door het zwaard, wie door honger, een natuurramp, of door een boze ziekte; Wie vreugde beschoren zal zijn, wie zal lijden. Wie armoede zal treffen, en wie rijkdom.”
Confrontatie
Op die dagen – en in de maand daaraan voorafgaand – moeten wij onszelf confronteren met onze eigen slechte handelingen, overtredingen die wij soms onopzettelijk maar soms ook zeer bewust verricht hebben. De liturgie maakt het voor ons wat makkelijker om onze zonden op te biechten, omdat de hele lijst van deze tekortkomingen in het meervoud geformuleerd is. Zo zingen wij samen: “Al chet sjechatanoe le-fanecha” (Omdat wij tekort geschoten zijn jegens U, door dwang of door vrije wil); en op een vrolijke melodie geven we toe een hele catalogus van zelfs alfabetisch gerangschikte overtredingen te hebben begaan: “Asjamnoe, bagadnoe, gazalnoe” (Wij hebben ons schuldig gemaakt; wij zijn trouweloos geweest; wij hebben geroofd). Ook als je zelf niet al deze misdaden hebt begaan, zijn er zeker een of twee of misschien nog meer op jou van toepassing!
Collectieve schuld
Maar het gebruik van de meervoudsvorm impliceert ook een collectieve schuld. In de afgelopen tijd is het thema van een collectieve schuldbekentenis vaak en uitvoerig besproken. Wij joden waren blij toen de Koning bekende dat zijn overgrootmoeder “medemensen, medeburgers in nood onvoldoende steunde” vanuit Londen. Even belangrijk waren de excuses aangeboden door de regering voor de rol van de toenmalige regering bij de jodenvervolging. Ook het slavernijverleden is verbonden met vragen over schuld en over de doorwerking daarvan in het hedendaagse racisme. Sommigen menen dat het probleem van racisme sterk overtrokken is, en zijn mensen onnodig in slachtoffer- en daderrollen gedrukt – zoals onlangs beweerd door Henk den Heijer in zijn boek Nederlands slavernijverleden. Historische inzichten en het debat nu. Hebben wij niets met dat verre verleden te doen of moeten wij juist excuses aanbieden? Ik meen dat wij joden – meer dan anderen – begrijpen wat voor doorwerking vervolging met zich meebrengt.
Doorwerking
Tijdens de Jamiem Nora’iem herinneren wij onszelf – maar ook God – meerdere keren aan het feit dat God een “El Rachoem ve’chanoen, erech apajiem ve-rav chesed ve’emet” is – een “God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig, die duizenden geslachten zijn liefde bewijst, die schuld, misdaad en zonde vergeeft.” Een prachtig citaat uit Exodus 34:6, maar het vervolg van dit vers slaan wij over, namelijk: “Maar (ook een God) die niet alles ongestraft laat en voor de schuld van de ouders de kinderen en kleinkinderen laat boeten, en ook het derde geslacht en het vierde.” De rabbijnen hadden, net zoals wij, moeite met het idee dat God generaties lang laat boeten voor de zonden van de voorouders. Rasji lost het probleem op door te verwijzen naar Exodus 20:5 waarin God zegt dat hij de kinderen laat boeten voor de schuld van de ouders voor zover zij God haten. Dus straft God alleen diegene van de volgende generaties die het slechte voorbeeld van hun voorouders volgen.
Zelfkritiek
Nee, wij zijn niet langer slavenhouders, maar wij hebben wel het leed van anderen genegeerd of zelfs ontkend. Wij gaan door met het minimaliseren van de rol die ons land in het koloniale verleden heeft gespeeld omwille van een narratief van een glorieus verleden. Wie niet bereid is kritisch te kijken naar zaken die tot voor kort zo vanzelfsprekend leken, kritisch te kijken naar het verhaal van het verleden die wij onszelf voorhouden, is die niet bezig zich op de zondige weg van de voorouders te begeven?
Laten wij dit jaar goed nadenken over wie wij willen zijn. Dat kunnen wij doen door te beginnen met ons te schamen, zoals in de selichot liturgie verwoord: “Lecha Adonai ha-tsedaka ve-lanoe bosjet paniem”. Schaamte, zegt mijn Leidse collega Prof. Aukje Nauta, is niet slecht, maar een positieve emotie en een bron van kracht. (Zie haar nieuwste boek, Nooit meer doen alsof. Denk je schaamte om en maak het je kracht.) Wij moeten schaamte voelen en vervolgens deze “omdenken, door haarscherp te zien wat wij veranderen willen”. Pas dan kunnen wij met het verleden breken en vergiffenis vragen. Dat zijn de centrale thema’s van de Hoge Feestdagen, de ontzagwekkende dagen: je/ons schamen, tot inzicht en inkeer – tesjoeva – komen en hopen dat zowel God als de gekrenkte medemens bereid is om jouw/onze excuses te aanvaarden.
Geef als eerste een reactie