Twee gedichten van Avraham Ben Yitzhak Sonne
Het eerste gedicht dat hier wordt besproken lijkt een poëtische metafoor van de openbaring die geen spraakverwarring brengt, maar het gloeiende licht van de Torah. Je kunt het lezen en herlezen als een vers voor september 2021, de tijd van Rosj Hasjana tot en met Simchat Torah.
Van Bijbel tot Bijenteelt
Avraham Ben Yitzhak Sonne werd op 13 september 1883 in Przemysl – toen nog Oostenrijks – geboren. Hij studeerde Hebreeuws in Wenen en werd In 1913 werd hij benoemd als leraar voor Hebreeuwse literatuur in Jeruzalem. Vanaf 1917 werkte hij voor de Zionistische Wereldorganisatie, onder andere in Londen, maar werd ontslagen vanwege onenigheid met de latere eerste president van Israël, Chaim Weizmann. Daarna trok hij zich teleurgesteld terug uit het openbare leven. Tot 1938 woonde hij in Wenen, waar hij doceerde aan het Hebräisches Pädagogium. Aldaar had hij zeer regelmatig contact met Elias Canetti. Deze grote schrijver en mensenkenner besteedt in zijn autobiografie uitvoerig aandacht aan ‘Dr Sonne’ en portretteert hem als een goede en bescheiden uomo universalis met een fenomenale kennis van de meest uiteenlopende zaken, van bijbel tot bijenteelt.
‘De meeste indruk maakte Sonne op mij met zijn onderlegdheid in de Hebreeuwse bijbel. Hij had iedere passage, uit welk boek ook, letterlijk paraat en vertaalde die zonder te aarzelen en te twijfelen in een beeldschoon Duits, dat mij als het Duits van een dichter in de oren klonk. ’ (Elias Canetti, Das Augenspiel. Lebensgeschichte 1931-1937. München 1985, blz. 145-165 ev.).
Het bekendst werd Avraham Ben Yitzhak door de enkele gedichten die hij bij leven publiceerde in het mede door hem vormgegeven nieuw Hebreeuws, het Ivriet. Canetti: ‘Zijn werk – slechts een handvol hymne-achtige gedichten, misschien minder dan een dozijn, zijn van zo’n perfectie dat hij wordt gerekend tot de meester van de onlangs herleefde taal’.
Vanaf 1938 tot zijn dood op 29 mei 1950 leefde Sonne in Jeruzalem, waar hij stierf aan tuberculose. Meer van en over Avraham Sonne: zie aflevering van 13 mei ‘De enige poëtische parels van onze dagen’ (Chaim Bialik)
Herfst-gedichten
In deze aflevering twee gedichten geschreven in de herfst, in de maand Tisjri (wijnoogst) van 1902 in de maand Elul (oogstmaand) van 1903, de maanden voor en tijdens de geduchte dagen, van Rosj Hasjana tot en met Simchat Torah. Op het eerste gezicht is het pure natuurpoëzie, maar in Sonne’s natuur liggen grote geheimen en hoge krachten verborgen die hij zelden nader – ‘religieuzer’ – benoemt. Slechts in één (ander) gedicht ‘Ik wist niet wat ik wilde’ noemt hij de naam Adonai. Dat lange gedicht gaat over een razende storm in het bos, met daarin verscholen een veilig en warm huis waar iemand op de dichter wacht en hem opneemt, en eindigt met een verwijzing naar Psalm 24, vers 1:
Hoor het rijzen van de golven in het bos,
opgeroepen is de aarde in haar volheid –
de wereld heeft heel haar ziel bloot gelegd
voor Adonai in de storm.
Ook in het volgende, titelloze gedicht ligt in bijna elke regel een verwijzing verborgen naar een of meer teksten uit Tenach. Je moet die verwijzingen aflezen uit de beschreven natuur, zodat een passende uitleg van deze gedichten al gauw iets heeft van een parasja. Dat vereist nogal wat speurwerk en een gedegen kennis van de Hebreeuwse bijbel – die ik mij niet wil aanmatigen. Gelukkig heeft Hannan Hever ze al voor ons opgezocht. Ik maak dan ook dankbaar gebruik van haar aantekeningen in de Engelse vertaling*.
De bergen geschaard rondom mijn stad
bewaren het geheim in hun bossen;
daar boven ruist de bomenoceaan,
en in hun schaduw ligt het geheim verborgen.
Herfst treedt aan
de nobele, gouden
spreidend zijn licht –
alle paden klaren op
en ook het woud begint te gloeien…
subliem en kalm,
zijn hoofd in de hemel –
en op zijn geheim
rust het licht.
September (Tisjri) 1902
Geheim
‘Mijn stad’, dat is in eerste, letterlijke instantie Przemysl, Avraham Sonne’s geboortestad. Een stad omgeven door bergen en daarmee zijn we in dezelfde regel al in Jeruzalem en bij Psalm 125, vers 2: ‘Zoals de bergen staan rondom Jeruzalem, zo staat Adonai heen om zijn volk, nu en altijd en eeuwig.’ De opklarende paden die er naar toe voeren doen denken aan de bedevaartspsalm 122: ‘Onze voeten staan in uw poorten, o Jeruzalem. Jeruzalem, die goed gebouwde stad.’ Of, zoals Huub Oosterhuis het in een lied vertaalde: ‘met huizen hecht aaneen geschouderd’.
Twee keer staat er dat in de schaduw van de bossen op de bergen ‘het geheim’ is verborgen. Verborgen onder een ruisende bomenoceaan. Wélk geheim wordt uiteraard niet onthuld, anders is het geen geheim meer. Dan treedt de herfst aan die overal zijn nobele, gouden licht verspreidt. Niet alleen de paden – alle wegen die naar Jeruzalem leiden – klaren op, maar het hele woud, die hele bomenoceaan begint te gloeien en te groeien: ‘zijn hoofd in de hemel’ – een letterlijk citaat uit Genesis 11:4 waar het wordt gezegd over de toren van Babel. Op het geheim rust het licht. Hannan Hever verwijst hierbij naar Habakuk 3, een groot bijbels gedicht, waarin over God de regels staan: ‘Er is een stralend licht als van de zon / hem terzijde stralen licht / die zijn kracht omhullen’ (vers 4). Zo lijkt dit gedicht van Sonne een poëtische metafoor van de openbaring die geen spraakverwarring brengt, maar het gloeiende licht van de Torah, een vers voor september 2021, de tijd van Rosj Hasjana tot en met Simchat Torah.
Stilte
Er is nog een herfstgedicht van Avraham Ben Yitzhak Sonne. Een vederlicht gedicht, getiteld ‘Elul op de avenue’. Dat gaat in het Joodse jaar dus eigenlijk vooraf aan het vorige dat op Tisjri was gedateerd. Dit gedicht spreekt, of beter: zwijgt voor zichzelf. Toen Lea Goldberg, die in Sonne’s laatste jaren in Jeruzalem met hem bevriend was, hem confronteerde met een Russische vertaling van dat gedicht, vond hij die vertaling ‘veel te luid’. ´Het is een uiterst stil gedicht,’ zei hij, ‘een herinnering aan de herfst in het grote park van Przemysl.’ Przemysl, het Jeruzalem van Sonne’s jeugd.
ELUL OP DE AVENUE
Dromerige lichten,
schemerlichten,
zinken voor mijn voeten.
Zachte schaduwen,
matte schaduwen
strelen mijn pad…
Door kale takken
ruist een briesje
en stil …
Daar – een laatste blad
dwarrelt omlaag,
trilt nog even na…
en stilte.
September (Elul) 1903
*Avraham Ben Yitzhak, Collected Poems, Edited with an afterword by Hannan Hever. Translated by Peter Cole. Jeruzalem 2003
Geef als eerste een reactie