Mokum op de Gracht is een roman van Lody van de Kamp die in feuilletonvorm verschijnt op De Vrijdagavond
Deel 22
3 september 1939
‘Goeienavond’. Ik zwaai naar de dooie hertenkop. De geruite broek en het bruine jasje die iedere keer voor mij de deur openmaakt haalt ook vandaag zijn schouders op. Hij vindt het geloof ik maar niks dat ik bij het langs lopen zo vriendelijk doe tegen dat gewei aan de muur. Hij denkt vast dat ik half mesjogge ben. Zou die man wel eens lachen? Ik hang mijn pet aan de kapstok. Net onder een grote hoed. Een vrouwenhoed, die ken ik. En die paraplu daaronder in de paraplubak ken ik ook. Ja, vrouw Wijsmuller zou er vandaag ook bij zijn.
Daar zit ze. Recht tegenover de deur. In het midden van de tafel. Ben ik nou alwéér de laatste die binnenkomt? Luuc had toch echt gezegd dat ik om half vijf uur werd verwacht. Op de klok op de schoorsteenmantel is het nog net niet zo laat. De mooie kopjes staan weer op tafel. Mevrouw Wijsmuller heeft een glas voor zich. Zou daar wijn in zitten? Het is toch geen sjabbes? ‘Jongeman, ga gauw zitten. We hebben ernstige zaken te bespreken.’ Geruite broek zet ook een kopje voor mij neer en schenkt uit zijn mooie zilveren kan de thee in. Mevrouw Fechtner, zo heette ze toch, schuift het bakje met suikerklontjes in mijn richting. Ik neem vier klontjes en roer deftig met mijn lepeltje.
Wijsmuller lacht. Ik kijk haar aan. Vooruit, lach jij maar. Ik doe gewoon met jullie mee. Of ik nou veertig jaar jonger ben, dat doet er niet toch toe? Jullie hebben mij gevraagd om er bij te zijn. ‘Jongeheer van Gelder, jij doet goed werk.’ De notaris kijkt mij doordringend aan vanachter zijn dikke brillenglazen. ‘Zo goed, dat wij hebben besloten om jouw werk uit te breiden.’ Rond de tafel wordt geknikt. Dus knik ik ook maar mee. ‘Ja meneer, ik vind het allemaal prima. Maar ik zit wel op school. Nu in de 3e klas van de HBS. Mijn tijd voor school heb ik hard nodig. Iedere dag het nodige huiswerk. Ik zit nu ook hier, maar voor morgen heb ik nog wel een proefwerk voor boekhouden te leren’. ‘Bravo, Simon, zo mag ik het horen’. Luuc klapt in zijn handen. Mevrouw Wijsmuller neemt een slok wijn en veegt haar mond met de rug van haar hand af. ‘Juist jongeman, dat bedoelen we nu net. We weten dat jouw tijd ook maar beperkt is. Maar zoals je weet is er eergisteren iets ernstigs gebeurt.’ ‘U bedoelt dat de moffen Polen zijn binnengevallen?’ ‘Jazeker, dat bedoel ik. Je bent goed op de hoogte’ klinkt het naast mij. Ik zak onderuit. Wat denkt die sjieke tante van de bontwinkel wel niet. Waarom zou ik niet op de hoogte zijn? ‘Mevrouw, mijn vader leest de krant en als hij hem uit heeft mag ik hem lezen. Ook op school vertelt de meester precies wat er allemaal gebeurt’. Nu is het de beurt aan mevrouw Wijsmuller. Ze wijst met haar vinger in mijn richting. Ik ben blij dat ze die paraplu niet in haar hand heeft. ‘Kijk dames en heren, dit is een jongen van mijn hart.’ Ik krijg er een kleur van. ’Maar goed’, vervolgt de notaris zijn verhaal, ‘nu Polen ook door Duitsland is bezet en de oorlog daar in alle hevigheid aan de gang is zullen we de komende tijd veel meer vluchtelingen deze kant op krijgen. Kun je me nog volgen?’ Man, wat zeur je nou, waarom zou ik je niet kunnen volgen. Ben ik dan zo een sjlemiel?1 Ik kijk even in de richting van Luuc. Hij kan een glimlach nauwelijks onderdrukken. Hij begrijpt hoe ik me voel. Die man is notaris en ik ben maar Simon, de zoon van Herman van Gelder die rollen behang verkoopt. Luuc neemt het over van de notaris. ‘Juist omdat er zoveel meer vluchtelingen gaan komen is er veel meer werk te doen. Wij moeten onze organisatie uitbreiden ook naar andere delen van de stad. Daarom willen we aan jou vragen of je ook op dagen dat je vroeger uit school komt, of in de avond, brieven of pakketten kunt rond brengen. Natuurlijk mag jouw school daar niet onder lijden maar daar hebben we iets op bedacht. Wij stellen voor jou een fiets beschikbaar. Daarmee kun je als het moet dwars de stad door. Ik spring bijna van mijn stoel. Een fiets! Een heuse fiets! ‘Brandweerman, kan deze jongeman Van Gelder eigenlijk wel fietsen? Want dat is wel belangrijk’, klinkt het wat benepen van de harpiste. Ik kijk haar verwaand aan en bijt me op mijn tong om niet uit te roepen ‘Juffrouw Cornelius, spring jij maar bij me achterop met jouw vioolkist of harp en dan zet ik je zo tot op de stoep van het Concertgebouw af.’ ‘Waar is die fiets dan? Staat die hier voor?’ ‘Nee, niet hier’ Luuc is aan het woord. ‘De fiets staat bij mij in de kazerne. Achter die groene poort naast de toren op de binnenplaats. Ik geef je straks de sleutel van de poort en de sleutel van de fiets. Dan kun je deze, elk moment wanneer je hem nodig hebt, ophalen en na afloop weer terug brengen.’ Ik voel hoe ik helemaal zit te glunderen. Nou kan ik eindelijk samen met Jopie de polder in op mijn eigen fiets! Of in de avond even bij tante Selma en oom Levie langs. Natuurlijk tussen de klusjes door. Alleen moet ik natuurlijk wel een smoes verzinnen hoe ik aan die fiets kom. Mijn werk is nog steeds geheim. Niemand mag dat weten. De deur gaat open. Geruite broek komt binnen met een zilveren dienblad in zijn handen. Daar bovenop liggen een paar kranten. Onbeschrieje2 het is toch wel een sjieke boel hier. Zo komt de krant hier binnen? Op een zilveren blaadje? Papa koopt zijn krant altijd bij die schreeuwjanes op de hoek bij de Snoge. De notaris grijpt de krant. Hij wordt helemaal bleek. “Het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk verklaren Duitsland de oorlog!”
Mevrouw Wijsmuller neemt een flinke slok wijn. Verslikt zich bijna, maar schraapt dan haar keel en kijkt de kring rond. Niemand zegt verder een woord. ‘Oorlog? Echt oorlog? Dat is best erg’, piept de harpiste. Mevrouw Wijsmuller slaat met haar vlakke hand op tafel. ‘Dat betekent twee dingen. Dat betekent dat we hier veel meer vluchtelingen naar toe krijgen die hoe dan ook proberen ons land binnen te komen. Maar dat betekent ook dat wij geen kinderen meer naar Engeland kunnen sturen. De grenzen gaan natuurlijk potdicht.’ Zij zucht heel diep. ‘Voor de Joden in Duitsland is dit helemaal rampzalig’. Ik weet zelf niet precies wat ik hier aan tafel nu nog moet doen. Laat die deftige mensen maar verdere plannen maken. Ik wil naar huis. Papa zit vast naar de radio te luisteren. Ik kijk Luuc aan. Hij knikt. ‘Beste mensen, ik denk dat we nu eerst maar naar huis moeten gaan en kijken wat er allemaal aan de hand is. Ik ga in ieder geval naar de kazerne en laten we de komende dagen weer bij elkaar komen. Mevrouw Wijsmuller staat al in de deuropening. ‘Ik vertrek morgenochtend nog naar Berlijn. Ik moet zien of we nog iets kunnen doen.’
Met Luuc loop ik de gracht af. ‘Waarom denken die deftige lui altijd dat wij, gewone mensen, dom zijn? Omdat mijn vader met behang loopt te zeulen en mijn moeder in de confectie zit zou ik niet kunnen fietsen? Of zou ik het verhaal niet kunnen volgen?’ Luuc legt zijn hand op mijn schouder. ‘Pas op de tram. Laat die maar eerst even passeren’. Als de wagens voorbij zijn steken we de straat over. ‘De wereld bestaat uit rangen en standen, Simon. Jij was voorbestemd om naar de ambachtsschool te gaan. Het is toch de HBS geworden. Een gewone jongen, net als ik, naar de HBS. Je ziet het, het lot kan zich zomaar keren. Laat je niet in de war brengen door die sjiekerts, daar in dat mooie kantoor. We hebben die mensen toch nodig. Het is nu echt oorlog. Nog niet in Nederland. Maar dat is na deze inval in Polen een kwestie van tijd. Over niet al te lange tijd rijden die Moffen ook hier in Mokum door de straten. En dan gaan wij vechten. Daarvoor hebben wij die rijke sloebers nodig. Zij hebben de centen. En mevrouw Wijsmuller, die gaat gewoon door. Ik denk dat zij morgen inderdaad gewoon naar Berlijn gaat om weer met een hele stoot kinderen terug te komen. Kom je vanavond na het eten nog even langs de kazerne? Dan laat ik je zien waar jouw fiets staat.’ ‘Eerst mijn proefwerk boekhouden voorbereiden. Daarna kom ik langs’.
Het is goed dat we er zo vroeg waren. Zo konden we in ieder geval naar binnen in de Russensjoel. Buiten, op de stoep van de Nieuwe Kerkstraat, schijnt het ook helemaal vol te staan.
Mannetje naast mannetjes staan we in de kleine gebedsruimte dicht op elkaar gepakt met de Tehillim3 in onze handen. “Esso einaj el hehorim, ik hef mijn ogen op naar de bergen, me’ajin jowoi ezri, waar zal mijn hulp vandaan komen?” Afschuwelijke berichten zijn ook al tot Amsterdam doorgedrongen. Die Moffen gaan als beesten te keer in Polen. In alle dorpen daar worden Jidden uitgemoord. “Mi’maákim kerosicho el Hashem, vanuit de diepte roep ik de Eeuwige aan”. De chazzen leest met een snikkende stem de teksten van de psalmen voor.
Elke zin wordt door alle mensen luidkeels herhaald. Heel wat tranen vloeien. Veel van de mensen hier in de Russensjoel hebben familie in Rusland en in Polen. Hoever Polen ook van Mokum is, het verdriet en de angst zijn nu toch echt zichtbaar in de buurt. Papa grijpt onderweg mijn hand. Hoofdschuddend zonder een woord te zeggen loopt hij naast me. Ik laat mijn tranen, ook al vind ik mezelf groot, de vrije loop.
(Wordt vervolgd)
- Sukkel
- Moge het altijd zo blijven!
- Psalmboekje
Geef als eerste een reactie