Deze week houden twee dingen me bezig: Joodse zichtbaarheid en de kleur geel. Twee ongelijksoortige onderwerpen die zo op het eerste gezicht weinig met elkaar te maken hebben.
Joodse zichtbaarheid of on-zichtbaarheid: de kwestie kwam de afgelopen weken in verschillende gedaanten bij me langs. Eerst toen ik op bezoek was bij een vriendin, Joods, getrouwd met een niet-Joodse man en een dochter van 11. De dochter zegt van zichzelf: ik ben Joods – maar ze durft dit niet in alle gezelschappen kenbaar te maken, bijvoorbeeld niet op de openbare school in het Noord Hollandse dorp waar ze opgroeit. De moeder begrijpt dat; zij doet het zelf ook niet. Ik begrijp het – en ook weer niet. Hoe graag zou ik willen dat het anders was: een zelfbewust Joods bestaan zonder angst. En toch: de verhalen van jongens en mannen die in bepaalde wijken of plaatsen van ons land niet met een keppeltje op durven te lopen, zijn me ook bekend. Angst voor agressie, geweld en antisemitisme liggen altijd op de loer. Gevoelens die extra in al hun hevigheid werden getriggerd door de recente oorlog met Hamas in Israël en de massale pro-Palestijnse demonstraties daaropvolgend in verschillende Westerse hoofdsteden, waaronder Amsterdam, waarin leuzen werden gescandeerd als “alle Joden dood”. Dit alles maakt dat Joden vaak liever onzichtbaar, dan als Joods zichtbaar door het leven gaan. Klaarblijkelijk leeft breed het gevoel dat iedereen in Nederland zichzelf mag zijn, maar Joden niet. Als voormalig hoofd Diversiteit van de gemeente Amsterdam, die jarenlang het adagium van “jezelf zijn” als basisprincipe van onze samenleving propageerde, doet dit me pijn.
Onzichtbaarheid als overlevingsmechanisme, terwijl je verbinden met andere minderheidsgroeperingen die strijden voor gelijke rechten, inclusie en non-discriminatie, juist vraagt om je jodendom zichtbaar te maken. Dit is een van de kwesties die wordt opgeworpen in de tentoonstelling “Zijn Joden Wit?” die deze week in het Joods Historisch Museum van van start ging en waarover van te voren veel publiciteit is geweest, zie bijvoorbeeld dit artikel in NRC. Volgende week meer over deze expo.
Voor nu lijkt het me van belang om vast te stellen dat de wens om Joden zichtbaar(der) te maken, historisch bekeken altijd voortkwam uit de hen omringende (christelijke) samenlevingen en zelden er een was van de Joden zelf. De bekendste, en meest recente, zichtbare markering van Joden is de Jodenster die de nazis tijdens de tweede wereldoorlog invoerden: een gele lap, in de vorm van een Davidster, met het woord “Jood” (in alle mogelijke talen) in zwarte letters in het midden.
Dat brengt me bij geel, de kleur geel, de meest zichtbare kleur van het kleurenspectrum. Geel is de kleur van de zon, de kleur die warmte symboliseert, de kleur van goud, de kleur van de huizen op het eiland Curaçao, het eiland van mijn jeugd. De muren van mijn huis in Amsterdam zijn geel. Ik hou van geel. Volgens de kleurenleer van Wolfgang Goethe staat geel voor vitaliteit en kracht. De schilder Vincent van Gogh, die veel geel in zijn schilderijen verwerkte zei, over deze kleur: “Geel is in staat om God te bekoren”.
Hoe is het dan toch mogelijk, dat deze kleur die tegenwoordig zoveel positieve associaties opwekt, door de eeuwen heen is gebruikt om de Joden apart te zetten? In het Italië van de Renaissance moesten Joden gele hoeden dragen of een geel merkteken op hun kleren. De van Jodendom beschuldigde gevangenen van de Inquisitie moesten een zg. Sanbenito dragen, een tuniek of cape die geel was. En dan de gele Davidster van in de oorlog.
De verklaring is: de kleur geel had lange tijd geen positieve connotaties. Het was een kleur die vanaf de vroege Middeleeuwen werd geassocieerd met Judas Iskariot – de discipel van Jezus van Nazareth die hem, volgens het Nieuwe Testament, voor geld aan de Romeinen verraadde. Geel stond aldus voor verraad, onbetrouwbaarheid, dubbelhartigheid, nijd en jaloezie. Geel was ook de kleur van goud en daarmee de kleur van de geldleners – en geld lenen was gedurende vele eeuwen in het christelijke Europa, niet alleen een verachtelijke zaak, maar bovendien voorbehouden aan de Joden.
Vanaf de Renaissance ontstond in verschillende landen en plaatsen van Europa de behoefte om de niet-Christelijke leden van de eigen gemeenschap te identificeren, en werden er onderscheidende, uiterlijke kentekenen ontworpen om dit te kunnen doen. De kleur geel, met al zijn negatieve connotaties maar ook vanwege zijn ultieme zichtbaarheid, lag toen voor de hand om de Joden, de verachtelijke geldlener en de oer-vijanden van het Christelijk geloof, te identificeren. Allerlei markeringen, aanvankelijk slechts bedoeld om Joden herkenbaar te maken, werden al snel niet alleen een middel om Joden apart te zetten, maar ook om hen aan straffeloos geweld bloot te stellen.
Kortom: zichtbaar zijn was voor Joden vaak – op zijn zachts gezegd -een heikele kwestie. Onzichtbaar zijn, een overlevingsmechanisme – letterlijk. Wanneer we nu in een situatie verkeren dat Joden zichtbaarder moeten worden, al was het maar omdat ze anders maatschappelijk niet worden meegeteld, laat het dan geen opgelegde zichtbaarheid zijn, maar een die door de Joden zelf verkozen is.
Maria Cuartas
10 juni 2021
Uitgelichte afbeelding: graffiti gevonden op het NDSM-plein. Foto: Bloom
Geef als eerste een reactie