Een Joodse “burgerlijke stand” – na de Emancipatie

Zeeburger berichten

Met de Emancipatie van 1796 werden de Joden hier te lande “burgers”, oftewel ingezetenen van De Bataafse Republiek, die in 1806 overging in Koninkrijk Holland en tenslotte in 1813 in het Koninkrijk der Nederlanden, dat zich tot op de dag van vandag heeft gehandhaafd. Voor die tijd waren wij een “natie” op zichzelf, verstrooid over landen en grenzen. Voortaan zouden we staatburgers zijn, die de Mosaïsche godsdienst beleden en lid waren van een “Israëlietisch Kerkgenootschap”. In 1812 riep Napoleon voor zijn citoyens een administratief systeem in het leven, waar ook de Joden in werden beschreven, vaak met geheel nieuwe namen, want de boekhouding van het menselijk kapitaal in Jiddisch en Hebreeuws sloot – anders dan bij de rest van de burgerij – natuurlijk niet naadloos aan op de nieuwe orde.

Wie echter denkt dat “de Natie” werkelijk ophield te bestaan, heeft het mis. De oude administratieve kaders leefden ogenschijnlijk slechts voort binnen de religieuze contekst van de kerkgenootschappen, maar ze bleven onmiskenbaar het karakter van een eigen “burgerlijke stand” dragen. Nergens is dat zo duidelijk als op de begraafplaats Zeeburg. In de naamgeving op de talloze zerken uit de tweede helft van de 19de en de vroege 20ste eeuw zijn minstens drie lagen van sociale structuur te herkennen, die goeddeels langs de lijnen van drie talen – Hebreeuws, Jiddisch en Nederlands – van elkaar te onderscheiden zijn.

Uiteraard is de Hebreeuwse laag de oudste. Daarin is een sociale structuur te herkennen, die niet heel specifiek Joods is, en nog duidelijk de trekken van een patriarchale, agrarische samenleving vertoont. Een man heeft een eigen Hebreeuwse voornaam, gekoppeld aan de voornaam van zijn vader én aan de status met betrekking tot de tempeldienst. Voorbeeld: Aharon ben David haCohen of Menachem ben Pinchas haLevi. Vrouwen hebben doorgaans een Jiddische voornaam, ook gekoppeld aan een patroniem en/of aan de naam van hun echtgenoot. Voorbeeld: Beile bat Mordechaiesjet (=vrouw van) of almanat (=weduwe van) Mosje etc..  De status van wie niet getrouwd was, werd meestal aangeduid met bachoer/betoela, ook als men de vijftig allang gepasseerd was. Als een soort voetnoot bij die naam, wordt wel altijd de voornaam van de moeder vermeld.

De volgende laag is de Jiddische, die wordt gebruikt voor de achternamen. Hier lopen oude en nieuwe naamgevingen op een ietwat grillige manier door elkaar. Die achternamen zijn in heel veel gevallen dezelfde als de naam die een voorvader in 1812 heeft aangenomen, maar er komen ook interessante verschillen voor. Soms had iemand namelijk al een achternaam, maar nam hij voor de burgerlijke stand een andere aan. Dan kan het gebeuren dat op zijn graf alleen de oude naam wordt gebruikt, of ook wel een combinatie van beide. Een paar mooie voorbeelden: Abraham Meijer Polak, gestorven in 1902, draagt op zijn zerk nog de oude achternaam “Polak Teplitz“. Isaac Mouritz Beer, overleden in 1885, heet op de grafsteen “Jitschak ben Mosje Juda Behr Obernbreit“. Zijn achternaam is een overblijfsel van een stamvader, die Issaschar heette en die – getuige zijn oude Jiddische achternaam – uit Obernbreit kwam.

De laatste laag vinden we steevast onderaan het grafschrift: de Nederlandse naam. Het boeiende daarbij is, dat die lang niet altijd logisch volgt uit de voorgaande lagen. Zoals hierboven al opgemerkt, komt de Jiddische achternaam niet altijd overeen met de Nederlandse. Bij de voornamen is door het verlangen te assimileren enerzijds en het vasthouden aan oude religieuze folklore anderzijds het verband soms ver te zoeken. Waar bovenaan de zerk het Hebreeuwse Uri wordt gebruikt, of soms het Jiddische Feis (van het Griekse Phoebus), vinden we onderaan meestal Philip. Menachem wordt Emanuel. Issaschar wordt Ber en later Barend. Judith kan zomaar via het Jiddische Gittele een oerhollands Grietje worden. Enzovoort.

Soms lijkt er echt geen enkel verband te bestaan tussen de Hebreeuwse voornaam en de Nederlandse. In dat geval is het mogelijk dat men bij de aangifte op het stadhuis niet voor een van de gebruikelijke Nederlandse equivalenten heeft gekozen. Maar het kan ook zijn dat zo iemand ooit tijdens een ziekteperiode is “omgebensjt”. Dat is vrijwel zeker het geval als iemand twee (of zelfs drie!) Hebreeuwse voornamen blijkt te hebben. Het gaat hier om een oud gebruik, waarbij iemand die ernstig ziek is een andere naam krijgt toegewezen, met de bedoeling de doodsengel om de tuin te leiden. De gebeden die daarbij gezegd werden, staan nog in de tweede druk van de Vredenburg-sidoer uit 1922!

De spannende foto hierboven reikt ons een leuke puzzel aan, doordat het onderste deel van de zerk zich omgekeerd en half in de grond verzonken aan het oog onttrekt. Hier ligt begraven een zekere Nechemja, zoon van Sjmoeëel Sjlomo Witlich. (De toevoegingen aan de naam zijn vanwege de weggevallen letters helaas niet goed te duiden.) Het heeft mij de nodige moeite gekost om er achter te komen dat de achternaam van deze man in het Amsterdamse bevolkingsregister niet Witlich was, maar Jacobson. Wanneer we echter zijn genealogie nalopen, wordt duidelijk hoe dat zo gekomen is. Zijn vader was Salomon Wolf Jacobson, waarbij Wolf het patroniem is; de tweede voornaam Samuel had hij wellicht aan de hierboven beschreven procedure te danken. Zijn vader heette Wolf Jacob Witlich, waarbij Jacob het patroniem is. Voor de burgerlijke stand nam hij echter het vernederlandste Benjamin Jacobson aan. Daarbij kwam de achternaam Witlich te vervallen, maar zijn kleinzoon droeg hem nog mee tot in zijn graf, dankzij de “Joodse burgerlijke stand”.

Over Channa Kistemaker 50 Artikelen
Is afgestudeerd (1988) als classica en heeft zich later in het Hebreeuws bekwaamd. Zij doet historisch onderzoek naar de religieus-Joodse boekcultuur in Nederland van 1815 tot nu. Ook houdt zij zich bezig met het documenteren van de grafzerken op de Joodse Begraafplaats Zeeburg, en vertaalt zij poëzie uit het Ivriet.

2 Comments

  1. Alles geweldig om te lezen. Namen. Opa van Essen wilde dat mijn zoon Sallie zou heten nar hem uiteraard waar ik het niet mee eens was. IK wilde hem naar mijn neef, David omes de mesquita noemen die mij de onerduik in deed en naar mijn Vader, die Marcus heette, Max werd genoemd dus Mordechai.Ook was ik van mening na de 9 maanden zwangerschap en al mijn familie verloren het recht te hebben mijn kinderen hun namen te geven. Bij de Brith van onze eerste zoon werd toch Schlomo er voor en er bij gevoegd. Niet mijn idee van toen ik nog jong was. Nu denk ik, what was the big deal. Wij noemden hem Shaul. Mooie naam en hij ging zelf terug naar David.

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*