Sjabbes 13 juni 1938
Het lukt me niet in sjoel om mee te doen. Ik ben veel te zenuwachtig. Natuurlijk ken ik mijn parsje, zelfs bijna uit mijn hoofd. En toch zit ik te bibberen op de bank. Als het maar goed gaat. Straks ben ik wanneer het eenmaal zo ver is ineens alles vergeten. Maar dan hoor ik de chazzen luidkeels roepen ‘Jangamout rabbi Sjimngoun ben rabbi Chajim!’ ‘Staat u op rabbi Simon, de zoon van rabbi Chajim.’ Dat ben ik! Zo word ik met mijn Joodse naam naar voren gehaald om mijn parsje aan iedereen te laten horen. Na het hardop zingen van de beroche1 roept iedereen ‘Omein’. Nu kan ik beginnen. Ik open de Touro-rol en de eerste woorden klinken luid en ook nog op de goeie toon. Rebbe de Wolff staat vlak naast me en duwt de hele tijd zijn vlakke hand omhoog. ‘Harder, harder’ fluistert hij. Ik ben aangekomen bij de zin waarin die slechte Kourach voor straf in een diepe spleet in de aarde verdwijnt. Rabbi de Wolff heeft zijn handen nu een halve slag gedraaid. ‘Langzaam, langzaam, een beetje langzamer’, sist hij over mijn schouder. En zo worstel ik Kourach door zijn ellende heen. En ik mijzelf door mijn parsje. Na de laatste lofzegging klinkt het opnieuw “Omein” maar dan onmiddellijk gevolgd door een “mazzeltof” geroezemoes. De sjammes2 loopt driftig door de sjoel en roept om stilte. Buiten op de stoep na afloop opnieuw allemaal handen schudden en de knuffels van allerlei tantes en buurvrouwen ondergaan. Met Brammetje aan de ene en Jaap aan de andere kant lopen we voor mama en papa uit naar huis. Ik voel me opgelucht. De klus is geklaard. Ik kijk nog uit naar één bijzonder barmitswe-moment. Maar dat is pas morgenavond.
Mama komt om vier uur al thuis van de fabriek. Ik ruik de zeep van het badhuis. Het wordt dus vast een sjiek uitstapje vanavond. Oma blijft op Jaap en Brammetje passen. Papa heeft zijn donkere pak aan. ‘Simon, ga je ook maar sjabbesdik aankleden. Ik heb een schoon hemd op je bed gelegd.’ Dit vind ik wel wat. Op zondagmiddag zo maar mijn sjabbespak aan met een schoon hemd. ‘En vergeet ook je goeie pet niet op je hoofd te zetten’.
Een uitstapje op zondagavond, nu ben ik echt een grote man. ‘Heb je de kaartjes, Herman?’ ‘Ja, Rika, hier zitten ze.’ Papa voelt in zijn jasje. ‘En heb jij die bruine zak?’ ‘Stil toch, Herman’. Mama kijkt mijn kant op. Ik zie dat ze hoopt dat ik dit laatste niet heb gehoord. ‘Hier, in mijn tas’. We lopen om de Mozes en Aäronkerk heen, de Breestraat in.
Ja, het is echt waar, we gaan naar Tip Top! Het theater! Dat is dus mijn barmitswe-verrassing. Wel duizend keer heb ik er voor gestaan om de plaatjes te bekijken van wat daar allemaal gebeurt. En nu mag ik echt naar binnen! Papa laat de kaartjes zien. Een mevrouw in een lange roze jurk met een bontkraag brengt ons naar onze plaatsen. De jurk van de vrouw heeft dezelfde kleur als het behang van de zaal. Zou dit toevallig zijn of hoort dat zo? Ik zit tussen mama en papa in, midden in de rij. Recht voor ons is het toneel. De vrouw met de roze jurk loopt nog een keer voor ons langs. Hé, naast de nooddeur staat een brandweerman. Ik kijk goed. Het is Luuk, mijn vriend! De roze vrouw praat met hem en wijst naar de deur. Luuk knikt en probeert of de deur open gaat. Door die deur moeten wij als het afgelopen is naar buiten. Ook als er iets mis gaat zoals bij brand, moet deze deur altijd meteen open kunnen. Iedereen om ons heen zit te kwebbelen. En dan vaak met een mond vol met gesause mangelen, pinda’s. Het is een kabaal van jewelste. Luuk komt onze rij in. ‘Simon, dat is toevallig. Wij van de brandweer komen altijd kijken bij een voorstelling of het allemaal veilig is. Vandaag heb ik dienst.’ Hij kijkt naar mama, papa en naar mij. ‘Nou zeg, wat zien mijn buurtjes van de gracht er netjes uit. Jullie hebben vast een feestje’. Ik knik hartstikke trots. ‘Nou, dan wens ik jullie veel plezier. Later hoor ik wel van Simon wat voor een feestje het is. Nu moet ik terug naar de deur’. Eerbiedig laten de mensen in de rij mijn brandweerman in zijn mooie pak met die koperen helm op zijn hoofd weer passeren. Vol ontzag staren de mensen in onze richting. Wie heeft er nu een echte brandweerman als vriend!
Mama doet haar tas open. Komt nu dat geheim wat ik toen straks nog niet mocht weten? Ze haalt een bruine zak tevoorschijn. Ook geef ze papa en mij een extra leeg zakje. Ik kijk haar vragend aan. Wat moet ik hier mee? ‘Simon.’ Mama legt een handvol pinda’s op mijn schoot. ‘Deze zijn voor jou. En niet zoals die andere mensen doen, de doppen op de grond gooien. Stop ze maar in deze lege zak. Zo gauw de voorstelling begint ophouden met eten. Dan geen gekraak meer met nootjes’. Het licht gaat uit. De gordijnen op het toneel schuiven open. Vanachteren komt een man tevoorschijn. Mama stoot papa aan. ‘Dat is ‘m, Willy Derby’. Papa gaat rechtop zitten. ‘Ja! En achter de piano zit Beppie Hamburger. Ik weet wel dat ze pianoles geeft maar dat ze ook in Tip Top speelt? Een leuke schnabbel voor haar’. Bij de eerste pianotonen zitten papa en mama op het puntje van hun stoel.
“ ’t Oude moedertje zat bevend op het telegraafkantoor
Vriendelijke sprak de ambtenaar ‘Juffrouw aanstonds geeft Bandoeng door
Trillend op haar stramme benen greep ze naar de microfoon
En toen hoorde zij o wonder, zacht de stem van hare zoon
Hallo Bandoeng? Ja moeder hier ben ik
Dag liefste jongen, zegt ze met een snik
Hallo hallo! Hoe gaat het ouwe vrouw ?
Dan zegt ze alleen ik verlang zo erg naar jou”
Luidruchtig zingt de zaal mee. Mama’s hoofd gaat op en neer, precies op de maat van de muziek. Papa’s schouders deinen mee.
“Zij antwoordt niet, hij hoort alleen ’n snik
“Hallo, hallo” klinkt over verre zee
Zij is niet meer
En het kindje roept: “tabe”…”
Bij de laatste tonen gaat bijna iedereen staan. Luidkeels roept de zaal mee “Tabe!” dat lang nagalmt. Mama blijft zitten, ze wrijft in haar ogen en snuit haar neus.
De gordijnen zijn weer dicht, de lampen branden. ‘Simon, neem nou maar wat mangelen, zo direct gaat het programma verder.’ Het wordt opnieuw donker. Dansende beelden verschijnen op de gordijnen die voor de tweede keer worden open getrokken. Nu bewegen de beelden op een wit doek dat achter de gordijnen hangt. Een film! Een echte film! Veel mensen beginnen te klappen. Ik grijp papa’s en mama’s hand. Wat een barmitswefeest! Boven op een ladder staat een mannetje met een bolle hoed en een snorretje. Hij valt er bijna vanaf. Een dikke politieman schrikt iedere keer als de ladder begint te wankelen. ‘Dit is Charlie Chaplin’. Ik buig naar papa. ‘Wie?’ ‘Charlie Chaplin’ fluistert papa nog een keer. ‘Ssstt’, jullie storen de mensen’, maant mama. ‘Zitten de lege doppen in het zakje’? Met al dat gelach van de zaal, het handenklappen en het joelen storen we de mensen echt niet. Ook mama zelf klapt mee. Papa slaat met zijn handen op zijn bovenbenen en roept maar ‘Wat een sjlemiel!3’ Charlie Chaplin rent hard weg voor een hele boze man. Maar dan deelt hij hier en daar ook nog eens een flinke mep uit. Nog één keer komt Charlie zomaar tevoorschijn uit een koffer, met een flinke knuppel in zijn handen. Daarmee slaat hij zijn achtervolger op het hoofd. Iedereen is blij. Charlie krijgt een dikke knuffel en dan is het donker in de zaal. Ik knipper met mijn ogen als het licht aan gaat. Hé? Waar is papa? De stoel naast me is leeg. ‘Papa komt zo terug’, stelt mama me gerust. ‘Hou zijn stoel wel even in de gaten dat niemand daar op gaat zitten’. Weer wordt het donker. Papa is nog niet terug. ‘Nu begint het laatste stukje van de avond’. Achter de gordijnen is het witte doek verdwenen. Maar, daar staat papa! Op het toneel! Papa, samen met meneer Englander van het koor en nog iemand. Hoe heet die meneer ook alweer? Hij is ook uit de Grote Sjoel. Mama staart me aan. ‘En Simon, dit is jouw echte grote barmitswe-cadeau! Luister.’ De roze mevrouw begint op de piano. Eerst zingen ze met zijn drieën “Shir Hama’alot’. Net als in sjoel. Daarna “Hasjiweinoe”. Ik doe mijn ogen dicht en zie zo in gedachten hoe de chazzen de Touro door de sjoel draagt. Ik hoor als het ware hoe de belletjes van de zilveren kroon boven op de Seifer Touro rinkelen terwijl de zingende koorleden daarboven uit hun stem laten horen.
De roze mevrouw slaat het laatste akkoord aan. Mensen stampen met hun voeten op de grond, er wordt geklapt en gefloten. Meneer Englander en die andere man stappen naar achteren. Nu staat papa helemaal vooraan op het toneel. Ik wist nooit dat mijn vader zo een artiest was. De schijnwerpers maken hem voor iedereen goed zichtbaar. Hij legt zijn vinger op zijn mond en kijkt de zaal rond. Het wordt stil. ‘Beste mensen, nu komt een bijzonder lied voor twee bijzondere mensen hier in de zaal. Gisteren hadden we thuis een simche, een echte simche. Onze oudste zoon is barmitswe geworden. Weten jullie wat een barmitswe is?’
De zaal joelt. Natuurlijk, iedereen weet toch wat een barmitswe is? ‘Voor onze barmitswe-jongen en voor zijn moeder zingen we nu dat bijzondere lied, dat alleen voor hen bestemd kan zijn.’ Mama schuift in mijn richting, gaat op papa’s plaats zitten en legt haar arm om mijn schouders. Verlegen kijk ik om me heen. Ik zie gelukkig niemand die me kent. ‘Hét lied voor de Jiddisje moeder, “Mein Jiddisje mamme”. Papa probeert met zijn mooie stem boven de zaal uit te blijven klinken. Maar dat lukt niet. Het hele Tip Top theater dreunt een loflied voor elke Jiddisje moeder uit de buurt. Mama snuit haar neus. Ik wrijf met mijn mouw over mijn ogen, meebewegend op mama’s lied. Ik schaam me niet voor mijn tranen, ook al ben ik barmitswe. Dit is veel te mooi om me iets aan te trekken van de wereld om ons heen.
Papa staat ons na afloop al bij de nooddeur op te wachten. Luuk knikt ons toe. We lopen met ons drieën door de Uilenburgersteeg naar huis. ‘Zo jongen, dit was dus jouw barmitswe. Morgen is het feesten echt voorbij. Papa gaat weer vroeg aan de slag met behangpapier en tapijt. Ik zit weer te trappen op de naaimachine, en jij bent om kwart over acht op school.’
(Wordt vervolgd)
- Lofzegging.
- Koster.
- Klungel.
Geef als eerste een reactie