Religieuze vernieuwing in seculier Amsterdam? Niemand vermoedde dat dit ooit mogelijk zou zijn…
Oh wat kreeg ik een leuke reacties op m’n verhaal over de ‘roaring nineties’. In die optimistische jaren kregen de volwassen kinderen van Shoah-overlevenden energie en moed, vooral de moed om hun achtergrond onder ogen te zien. Ze staken elkaar aan met initiatieven, soms ondersteund door fondsen en fondsjes die, vaak van gestolen joods geld, eindelijk los kwamen deze jaren. Het verhaal over deze periode moet worden geschreven, zoveel wordt duidelijk.
Aan die uitbarsting van praatgroepen, ontmoetingen, muziek, cultuur, ontdekkingen in de jaren negentig deed zelfs de beroemde filmregisseur Steven Spielberg een – niet geringe – duit in het zakje. Hij lanceerde zijn grootschalige ‘Holocaust-getuigenissen’ project midden jaren negentig waar Denise Citroen me op wees in haar reactie op mijn verhaal over dit roerige decennium. Dat Spielbergproject zoals het is gaan heten, was een katalysator voor menig intergenerationeel gesprek vijftig jaar na de oorlog. Het zwijgen doorbreken, het beest bij de naam noemen, de schaamte overwinnen, die vreselijke survivor’s guilt (‘waarom ontliep ik de gaskamer en mijn zusje niet’) bij de naam noemen. Erom huilen, eindeloos veel tranen, maar de woorden vloeiden en dat lucht op. Denise speelde, als projectleider in Nederland, een beslissende rol om de overlevenden hun getuigenissen aan de camera toe te vertrouwen. En zo hoorden hun kinderen vaak voor het eerst wat moeder of vader had doorstaan.
Let’s Dance, de iconische hit van David Bowie uit de jaren tachtig kon symbool staan voor de energie die loskwam in de roaring nineties van Joods NL. Wij deden dat op klezmer, nostalgisch zeker, misschien ook valse romantiek, echter ook in die jaren vernieuwingsslag makend zoals door de Amsterdam Klezmer Band, opgericht midden in de roaring nineties. Echt nostalgisch, maar wel opwindend en bevrijdend, was de hete Naches-avond* in Hotel Arena die ik me herinner waar twee Litouwse musici, de ene klarinettist, de ander violist, ons opzwepend de hora lieten dansen tot in de late uurtjes.
Hoe kon in deze culturele kakofonie religieuze vernieuwing opleven in het door en door seculiere Amsterdam? Religie was voor de meeste Mokummers zó negentiende eeuw, zó old school. Naast de ‘coming out’ om openlijk joods te zijn vijftig jaar na de oorlog (ik zei wel eens “het is in Amsterdam eenvoudiger om gay te zijn dan joods”) ontstond een andere laag in de tijdgeest, dat vloeiende en gelaagde begrip. In de Anglo-Saksische wereld, een geografische ruimte waar geen Holocaust had gewoed, noch de secularisatie dominant was, paste religie zich aan de tijdgeest aan. In taal, denken over de inhoud (‘theologie’) en vormen van beleving.
Joodse hippies en activisten meldden zich vanaf eind jaren zestig in hun gemeenten. In Engeland, Canada, in de Verenigde Staten en ook in Israël (met de vele expats uit dat taalgebied) kwamen daar in de jaren zeventig moderne vrouwen bij met hun eisen over gelijkwaardigheid tot in het hart van het tabernakel, inclusief toewijding aan de feminisering van eeuwenoude gebeden. In hun voetsporen meldden zich gays (zoals destijds de huidige ‘lettersoep’ heette van hen die niet passen in het standaard hetero-gezin) om openlijk ‘zichzelf te zijn’. In die Anglo-Saksische wereld ontdekte ik menig inspirerende intersectie van cultuur, aktivisme en joods. Zoals op het vierdaagse evenement van de World Congres of Gay and Lesbian Jews in 1987 in het Amsterdamse Hotel Krasnapolsky. Ik schreef daar recent een verhaal over toen deze organisatie onlangs haar 45-jarig bestaan vierde2. Op dat congres in mijn eigen Mokum, geopend door de toenmalige burgemeester Ed van Thijn, beleefde ik sjabbat, een erev (avond) dienst en een ochtenddienst in een geïmproviseerde sjoel in Krasnapolsky met merendeels Amerikanen op zo’n overweldigende inclusieve en vrolijke manier, dat ik plannen maakte om het sombere joodse leven in Nederland te ontvluchten.
Het derde element dat religieuze vernieuwing voedde was de behoefte aan community, de losse of wat vastere vorm van een gemeenschap. De staat trok zich langzaam terug uit de opgebouwde verzorgingsstaat, het individu moest in deze beginjaren van het neoliberalisme voor zichzelf zorgen, met de familie als mantelzorger achter de hand. Laten nu juist die kinderen van overlevenden niet zo rijk zijn bedeeld in familie. Ik kende zelfs generatiegenoten die alleen met hun moeder waren opgegroeid. Verder was er helemaal niemand meer. Geen zusje, geen broer, geen opa of oma die je knuffelt, geen tante die je uitnodigt op een feestdag, geen neefje die even bijspringt met een verhuizing. Slechts vergeelde foto’s op een dressoir.
De joodse expats in Amsterdam verkeerden in net zo’n positie. Om minder dramatische redenen, maar ook zij hadden geen familie in het land. Zeker niet de zoekende gays die huis en haard verlieten om zich vrij te voelen in Amsterdam. Daarom waren mijn eerste maten in dit vernieuwingsproject Amerikanen, een paar Engelsen en een Fransman. Joden die wel waren gewend aan een moderne vorm van religie en niet de angst kenden van afwijzing door het locale joodse establishment. Die religie definieerden als ‘beleving van de traditie’, sjabbat, feestdagen en wat studie, daar kwam het op neer. Die luchtige definitie en het angstvrije beleven daarvan gaf ruimte om te experimenteren, om niet te vrezen ‘iets verkeerds te doen’. Voor mij werd dankzij deze expats de-assimilatie, zoals ik het noemde, vergemakkelijkt. Zeg maar mogelijk gemaakt. Door hun energie, hun kennis en hun vanzelfsprekende inclusiviteit: voor mij was en is het wezenlijk dat er geen gedwongen gender-onderscheid wordt gemaakt. Daarnaast was deze vorm van religie voor mij mogelijk doordat de liturgische teksten in het Hebreeuws én in het Engels waren.
Hoe taal spirituele drempels kan slechten, bedacht ik toen ik de Statenbijbel-vertaling las in Robbert Baruchs droosje over de parasja van vorige week:
Van die taal gruwde ik, Sta op, HEERE, wat een afschrikwekkend taal. Terwijl de moderne, neutrale of gefeminiseerde teksten in het Engels en het voor mij zo spannend klinkende Hebreeuws (waar we altijd fonetisch de uitspraak bij zetten zodat iedereen kon meezingen) mij onbevangen en zonder enige vooroordeel inspireerde tot meditatie, overdenking, en ja, op de beste momenten, mij in contact bracht met het onbenoemde, het hogere, of het verbindende, het ‘religare’, zoals Bloeme Evers het noemde.3
Het geschiedde nu in het optrekken van de ark, dat Mozes zeide: Sta op, HEERE! en laat Uw vijanden verstrooid worden, en Uw haters van Uw aangezicht vlieden! En als zij rustte, zeide hij: Kom weder, HEERE! tot de tienduizenden der duizenden van Israël!
Religare was, zo ontdekte ik op dat congres in 1987, een overweldigende ervaring, een onverwacht cadeautje, vanaf het moment dat we op de vrijdagavond aanstekelijke melodieën zongen ter verwelkoming van de sjabbat zoals de klassiekers Lecha Dodi en Shalom Aleichem, tot we na aloop van de maaltijd doorzongen totdat we uitgeput waren.
het magische Lecha Dodi
Lecha Dodi (kom mijn geliefde), likrat kallah (verwelkom de bruid), penei Shabbat n’kabalah (laten we de sjabbat binnenhalen).
Dit liefdesgedicht schreef Shlomo HaLevi Alkabetz in de zestiende eeuw in Thessaloniki. Hij was een rabbijn wiens voorouders waren verdreven uit de Sefarad (Iberisch schiereiland). Een rabbijn die later in het Ottomaanse Safad de kabbala bestudeerde. Dit eenvoudige gedicht, gezongen in een toegankelijke melodie (zoals in deze YouTube versie) gezongen door ruim honderd mensen in 1987 in de Koningszaal van Krasnapolsky en in de jaren negentig maandelijks op de Keizersgracht in Amsterdam heeft mijn leven verrijkt en verdiept: ik veroverde religie op hen die het hadden bezoedeld en misbruikt.
Bij de laatste strofe van dit negen coupletten lange gedicht draaien we ons al zingend om richting de deur, die door iemand onopgemerkt is opengemaakt tijdens het voorlaatste couplet, buigen licht met ons hoofd en verwelkomen al zingend de bruid, symbool staand voor de komst van de sjabbat:
Bo’i v’shalom, ateret ba’ala (...) Bo’i chala, bo’i chala. (Come in peace, come, o bride. Come, my friend, to meet the bride.)
Het is magisch, dit negende couplet. Je buigt, je zingt en er gebeurt iets in je hoofd, je vergeet de sores van de week en ziet de ander om je heen.
1 Naches was de naam van de café-muziekavonden die Joods Maatschappelijk Werk organiseerde de eerste helft jaren negentig.
2 Kol Koleinu, All Our Voices. From the Closet to the Bimah. Bringing Jewishness into the Gay Capital, by Wanda Bloemgarten p58-60. Uitgave, The World Congress – Kesher Ga’avah, 2018.
3 Bloeme Evers (1926-2016), decennialang een begrip in Joods NL die vele mensen, joden en anderen, wegwijs maakte in het jodendom, was een orthodox levende feministe die zelf op volwassen leeftijd haar seculiere opvoeding van zich afschudde.
Geef als eerste een reactie