Met dank aan de gulle gever die deze aankoop mogelijk maakte, wil ik u heel even laten meekijken naar de nieuwste toevoeging aan de collectie van De Mokumse Geniza. Het gaat om een ‘sjabbatsidoer’ uit 1828, uitgegeven door David Proops Jzn. te Amsterdam:
Sidur tiqun Šabat : ʿim ha-piyuṭim weha-qerovot le-ḵol šabatot ha-šana. ʾAmsterdam: Dawid ben Yaʿaqov Props, 1828.
De Bibliotheca Rosenthaliana heeft twee exemplaren en je kunt het gratis downoaden bij Google Books. Maar geloof mij: samenwonen gaat daten of – erger nog – online daten verre te boven, ook als we het over boeken hebben.
Nadat ik mij ervan vergewist heb dat deze stevige jongen (ruim 400 blz.) zijn handen op de juiste plek heeft zitten, blader ik rustig verder door zijn stugge vellen geschept papier. Pagina’s met ervaring, dat bevalt mij wel. Bij de kiddoesj voor de vrijdagavond aangekomen word ik verrast door iets geheel nieuws, dat ik tot nog toe nog in geen enkel repertoire had aangetroffen. Spannend! Als u even terugblikt naar het plaatje hierboven, ziet u het ook. Ooit zo’n kiddoesj onder ogen gehad? Ik niet, dus. Maar in plaats van te schrikken, word ik nieuwsgierig.
Vreemde getallen boven de zo vertrouwde woorden! Maar niet boven álle woorden. Ik kijk nog even terug naar de vorige pagina en zie dezelfde getallen nu ook boven de woorden van het eerste deel van de kiddoesj. Stonden die er daarnet nog niet? Met moeite maak ik me los van het papier en zet mij voor het beeldscherm. Mijn grote broer Google voert mij al snel naar een uitleg van Rabbi Yehuda Shurpin (chabad.org): de getalswaarde van het Hebreeuwse woord jajin (wijn) is 70. De tekst uit Beresjiet, waarmee de kiddoesj begint telt 35 woorden, dus het zou mooi zijn als de bracha mekadesj er ook precies 35 zou hebben. Dat blijkt niet het geval, maar door een aantal woorden niet te zeggen, kan men ook daar op 35 komen.
Ik ga niet dieper in op de verschillende mogelijkheden hiervoor, maar wijs nog wel even op het feit dat ook het begin van de kiddoesj meer dan 35 woorden bevat. De eerste vier, meestal kleiner gedrukt, vallen uiteraard af, maar dan blijver er nog twee over: jom hasjiesjie. Die hebben we wel nodig om de tekst met het ultieme acrostichon (Jom Hasjiesjie, Wajechoeloe Hasjamajiem) te laten beginnen, maar ze horen niet bij de verzen uit Beresjiet over de zevende dag. En dus tellen ze niet mee voor onze gematrische rekensom. Wel als je er een andere som van wilt maken: 70 + 2 = 72; en dat valt weer heel mooi samen met de 72 “namen” van God.
Maar wat doet zoiets in een Amsterdamse sidoer van na de Emancipatie? Sterker nog: hoe kan het dat aan dit boek de naam van Gabriel Eizek Polak (1803-1869), die toch als een maskiel beschouwd mag worden, is verbonden? Hij staat wel niet op de titelpagina, zoals bij gebedenboeken van later datum, maar hij heeft wel het voorwoord geschreven. Daarin komt een – voor mij nog wat wazig – beeld van de ‘making of’ van deze editie naar voren. Het gaat om een nieuwe uitgave van de welbekende Tikun Schelomoh, een sjabbatsidoer die werd samengesteld door Schlomo Zalman London (1661-1748). Die werd voor het eerst gedrukt in 1732, door Van Embden in Amsterdam. In 1803 kwam de laatste Amsterdamse editie uit, ditmaal bij Proops.
In 1828 geeft David Proops Jzn. het boek een andere naam en vermeld de auteur niet langer op de titelpagina. Gabriel Eizek Polak noemt de tekst van Shlomo Zalman London in zijn voorwoord wel als basis voor deze uitgave, maar hij noemt – veelzeggend! – ook de Safa Berura van Wolf Heidenheim (1757-1832) en laat de naam van “de Javetz” (Jacob Emden, 1697-1776) vallen. Zonder mij meteen aan allerlei duidingen te wagen, wil ik wel even wijzen op het feit dat Polak de tekst alleen op inconsistenties in het Hebreeuws lijkt te hebben nagezien. De talloze toevoegingen uit de sfeer van de Luriaanse Kabbala liet hij onaangeroerd.
Hierna wagen Amsterdamse drukkers zich niet meer aan deze speciale sidoer. Ook dat roept voorlopig vooral vragen op. De Tikun Schelomoh is hier te lande wel nog tot ver in de 20ste eeuw een heel populair kadootje voor bar mitswa-jongens gebleven. Joachimsthal importeerde ze uit Roedelheim. Het zou mooi zijn als zich lezers bij mij meldden, die hier vanuit eigen ervaring of familieverhalen meer over kunnen vertellen. Ook exemplaren van het boek zijn welkom, liefst met ervaring.
Mooi Channa, dit lijkt me duidelijk een geval van Gematria met een knipoog. Niet alle woorden tellen mee, terwijl juist ieder woord en iedere letter van grote waarde is volgens de rabbijnen.