Hilde Domin, dichteres van de ballingschap

beeldmerk Poëzie van de twintigste eeuw

Poëzie heeft een sociale opdracht: het redden van de vrijheid en de individualiteit als essentiële bestanddelen van het menselijk leven’

Hilde Domin (1909-2006) 

De Duitse dichteres Hilde Domin vernoemde zich naar de Dominicaanse Republiek waar zij na veel omzwervingen in 1940 asiel vond in de hoofdstad Santo Domingo.

In 1932, een jaar voor de nazi-rassenwetten, week zij uit naar Italië, waar ze trouwde met de kunstwetenschapper Erwin Walter Palm. In Florence promoveerde zij op de geschiedenis van de Renaissance. 

In 1939 week het echtpaar Palm uit naar Engeland en vandaar ging het verder tot zij asiel kregen in de Dominicaanse Republiek. Van 1947 tot 1952 doceerde zij Duitse taal- en letterkunde aan de universiteit van Santo Domingo. 

Hilde Domin werd op 27 juli 1909 als Hilde Löwenstein in Keulen geboren uit geassimileerde Joodse ouders, een advocaat en een zangeres. Zij kwam pas echt tot leven toen zij in 1951, enkele weken na de dood van haar moeder, haar eerste gedicht schreef. 

In 1954 keerde ze terug naar Duitsland waar drie jaar later de eerste publicatie onder haar dichtersnaam verscheen. Haar verzamelde gedichten, gebundeld in 1987, beslaan vierhonderd bladzijden. Zij werd geëerd met talrijke literaire prijzen.

In Duitsland verinnerlijkt Hilde Domin haar ballingschap, als ‘balling binnen de samenleving’, zoals ze zelf zegt. ‘Wegtrekken uit het vanzelfsprekende’ behoort voor Domin tot het wezen van het dichterschap. De poëzie verlost de mens van conformisme en vervreemding, en bevrijdt hem uit de greep van de ‘eenzame massa’. Poëzie werkt solidariserend, biedt een manipulatievrije ‘herstelzone’. De mens kan zich in de poëzie terugtrekken. Niet als in een conservatieve utopie (waarin vroeger altijd beter is), maar als voorwaarde voor bewust handelen in een sociale context, aldus Domin. 

Hilde Domin manifesteert zichzelf in haar gedichten nergens expliciet als Jodin. Ballingschap, diaspora, de verstrooiing onder de volkeren is onmiskenbaar een Joods lot en thema. Voor Domin hoort het bij het mens-zijn als zodanig, bij zijn existentie; het is een ‘existentiaal’. 

Domin wil het woord vrijheid opruwen met schuurpapier en volsteken met glassplinters, zodat mensen het niet meer zo gemakkelijk in de mond nemen. Het is een gedicht tegen de gelikte vrijheid, de vrijheid als modefrats. De vrijheid van de hoogste bieder. Het soort vrijheid dat door politieke partijen gekaapt wordt om naam te maken, zoals de ‘Partij van de Vrijheid’ en zijn evenknieën in de wereld van de machtspolitiek. Vrijheid, glad als een biljartbal die je alle kanten op kunt laten rollen. Vrijheid van meningsuiting zonder enige beperking, maar met rabiate uitsluiting van andermans vrijheid. Vrijheid voor mij, tegen de ander. Angstige, onverdraagzame vrijheid.  

Gelikte vrijheid maakt misbruik van de taal door valse informatie te verspreiden – fake news – met geruchten over complotten en samenzweringen. Zij noemen het hoekige rond en het ronde hoekig – en de uiterste consequentie daarvan is dat de staat ten gronde gaat, zegt de klassieke Chinese wijsgeer Confucius – een verrassende getuige in dit gedicht. 

Een les voor ontheemden. Voor mensen die uit hun vaderland weg moeten, onder de druk der ‘omstandigheden’, vluchtelingen, asielzoekers. Weg gaan en toch geworteld blijven, luidt het paradoxale advies van de dichter. Laat het landschap maar gaan, jij bent geworteld, jij staat vast in jezelf. Adem inhouden. Laat de vreemde lucht zijn draai maar om jou vinden, laten het licht en de kleurpatronen zich maar aanpassen. Dan kom je uiteindelijk in den vreemde thuis, raak je daar gesetteld, leun je als (het ware) tegen het graf van je moeder.

Hilde Domin

We moeten niet vragen, niet bidden om van het lijden verschoond te blijven. We ontkomen niet aan de vloed, we kunnen niet aan deze kant van de tranengrens blijven in een eeuwige lente, we ontkomen niet aan de leeuwenkuil, of aan de vurige oven. Domins voorbeelden van rampspoed en lijden zijn bijbels: de zondvloed, waarin wij nat worden ‘tot op de huid van ons hart’ en de duif met de olijftak redding belooft (Genesis 8); de leeuwenkuil en de vurige oven komen uit het boek Daniël (hoofdstuk 3 en 8). Onze bede moet zijn dat wij door alle lijden heen ‘telkens opnieuw / worden vrijgegeven / aan onszelf’, zoals dat in die bijbelse verhalen gebeurt.

Een land, waar je per definitie niet kunt binnengaan, want het is een utopie, een niet bestaande plaats, en toch een waar je volledig gekend bent en herinnerd wordt. Het eindpunt van vogelvluchten, achter de horizon, zonder grenzen en paspoorten. De wolken die zich jou heel goed herinneren zullen toch wel borg voor je staan? 

Je hebt de sleutels van de woningen die je moest verlaten en waarin je nooit kon uithuilen in zee geworpen. Je vaart naar een droomland met een zeil van spinnenweb. Het scheurt niet, maar je komt ook nooit aan. Het heimwee blijft.


Meer Hilde Domin in de bundel Abel sta op. Zeventig gedichten, gekozen en vertaald door Kees Kok, Skandalon/De Nieuwe Liefde, Amsterdam 2013 

Over Kees Kok 32 Artikelen
Kees (C.G.) Kok (1948) is onafhankelijk theoloog en sinds 1980 verbonden aan Ekklesia Leerhuis Amsterdam; vertaler (Duits) en uitgever van het werk van Huub Oosterhuis; voorzitter van de Stichting Huub Oosterhuis Fonds. De rode draad in zijn theologie is de veelal geloochende en verraden joodse oorsprong van het christendom. Hij schrijft veel over joodse literatuur en vertaalde Duits-joodse poëzie onder andere van Hilde Domin. Hij is gehuwd, heeft drie kinderen en vijf kleinkinderen.

1 Comment

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*