Aandacht voor wat de eenheid bedreigt

beeldmerk Parasja

Parasja Naso – Bemidbar 4:21 – 7:89

Er gebeurt veel in deze parasja, het deel van de Torah dat deze week wordt gelezen in synagogen wereldwijd.

De Israëlieten zijn nog steeds in de woestijn. De tent-der-samenkomst inclusief het altaar, de Mishkan, “het Heiligdom” wordt opgebouwd en ingericht. De Eeuwige en Moshe Rabbenu staan in nauw contact met elkaar: “De Eeuwige sprak tot Moshe” is een zin die vele malen terugkomt in parasja Naso. 

In parasja Bemidbar lazen we dat de Eeuwige de leden van de stam Levie claimde als zijnde “van Mij” en “voor Mij” (Bemidbar 3:12- 13). De Levieten, onder leiding van Moshe’s broer Aharon en diens zonen Eleazer en Ithamar, worden door de Eeuwige apart gezet voor de erediensten en alle andere zaken behorende tot de Mishkan. Parasja Naso werkt dit gegeven nader uit en start met de woorden: “de Eeuwige sprak tot Moshe”. Vervolgens lezen we de uitgebreide instructies die Moshe van de Eeuwige krijgt over hoe om te gaan met de Gershonieten, Merarieten en Kehatieten, alle families uit de stam Levie. Eerst worden alle (mannelijke) leden van deze families in de leeftijd tussen de 30-50 geteld. Vervolgens krijgt iedere familie onderscheidende opdrachten, diensten en taken betreffende de tent-der-samenkomst. Tenslotte krijgt elke familie een specifieke fysieke plaats toegewezen die uitsluitend door haar mag worden ingenomen. Iedereen zijn eigen taken en verantwoordelijkheden, maar gezamenlijk verantwoordelijk voor het geheel van zaken bij en rond (het dragen en vervoeren van) de tent-van samenkomst en het Heiligdom. De hele operatie staat onder de expliciete leiding van de Eeuwige en wordt onder auspiciën van Moshe, uitgevoerd door diens broer Aharon en zijn twee zonen Ithamar en Eleazer (Bemidbar 4:21- 4:49). 

De lezer begrijpt dat hier iets gaande is, wat verder gaat dan het “nu” waarin de Israëlieten zich in de beschreven werkelijkheid van parasja Naso bevinden. Het lijkt wel alsof de Israëlieten door de Eeuwige en Moshe Rabbenu, met bijkans militaire precisie, worden klaargestoomd om meer te zijn dan uit Egypte verloste ex-slaven en nazaten. Wat dat meer is, wordt in Naso niet expliciet benoemd, maar wij weten dat de Israëlieten zijn voorbestemd om zich in de woestijn te transformeren tot God’s Volk, het Am Israël. Pas dan zullen zij het heilige, aan hen beloofde, land mogen intrekken.

Alle details tellen

Aan het eind van de parasja Naso is deze “gods-volk-wording” weer enige stappen verder, wanneer we de 12 vorsten van de 12 stammen van Israël, een voor een, gedurende 12 opeenvolgende dagen, pagina na pagina in de tekst van Naso, zien paraderen met de geschenken ter inwijding van het altaar van het Heiligdom (Bemidbar 7:1-7:84). Het meest merkwaardige is, dat iedere vorst precies hetzelfde geschenk meebrengt als alle anderen. De Torah had derhalve kunnen volstaan met een samenvatting of optelsom van de geschenken. Maar nee, we lezen in details over iedere stam, door wie die wordt aangevoerd, wiens zoon dat is en welke prachtige geschenken door die stam worden meegenomen. Alles wordt een voor een geteld en beschreven. Een voor een, want elke stam is belangrijk. Elke stam mag in al zijn individualiteit en pracht worden gezien en mag zijn geschenken ten toon spreiden. Iedere stam krijgt aldus zijn eigen unieke “moment of glory” – en de Torah weet hoe belangrijk dat voor ons, mensenkinderen, is. 

Maar aan het eind komen al deze afzonderlijk geschenken samen en is er sprake van één geschenk: “Dit is het inwijdingsgeschenk van de vorsten van Israël voor het altaar, op de dag dat het gezalfd is” zegt de Torah, en dan pas volgt de optelsom van de geschenken die de 12 vorsten van Israël hebben meegenomen (Bemidbar 7:84- 7:88).

Vijf punten van aandacht

Tussen de regeling van de  Mishkan-dienst van de Levieten aan het begin van de parasja en het inwijdingsgeschenk van de twaalf vorsten van Israël aan het eind ervan, zijn er vijf andere momenten waarin we in de tekst van parasja Naso de woorden lezen: “De Eeuwige sprak tot Moshe”. En alle vijf keer krijgt Moshe gedetailleerde instructies van de Eeuwige over hoe te handelen. In Naso gaat het daarbij om vijf, op het oog, ongelijksoortige situaties:

Wanneer de Kinderen van Israël lijden aan Tsara’ath (een huidziekte), en/of een ontsteking aan de geslachtsorganen met uitvloed en/of wanneer ze een lijk hebben aangeraakt  (Bemidbar 5:1-5:4).

Wanneer een man of vrouw “een of andere menselijke zonde begaat waardoor men ook tegenover de Eeuwige in ontrouw handelt” en aldus een schuld op zich laden (Bemidbar 5:5 – 5:10).

Wanneer een man zijn vrouw van een misstap beticht en van ontrouw verdenkt – hoewel de man dit laatste niet kan bewijzen – en hij door jaloersheid wordt overmand (Bemidbar 5:11 – 5:31) – de zogeheten Wetten van de Sotah.

Wanneer een man of vrouw uitdrukkelijk de gelofte aflegt om het nazireerschap (dwz zich gedurende een bepaalde tijd geheel wijden aan de Eeuwige) op zich te nemen (Bemidbar 6:1 – 6:21).

Hoe Aharon en zijn zonen de Kinderen van Israël zegenen moeten (Bemidbar 6:22- 6:27) – de Priesterzegen.

Over alle vijf punten is een afzonderlijke droosje te bedenken – wat ik nu niet ga doen. Wel kwam de vraag in me op: waarom vindt de Torah het belangrijk om haar verhandeling over de bouw, inrichting en uiteindelijke inwijding van het Heiligdom te onderbreken, om Moshe’s aandacht, en uiteindelijk ook de onze, te vragen voor deze vijf zaken? En dat ieder jaar opnieuw?

Ik vermoed dat in alle vijf hierboven genoemde zaken iets zit wat de vorming of voortbestaan van het Volk Israël in de weg kan zitten, iets wat diens eenheid en missie kan bedreigen, als er niet met gepaste aandacht op wordt geacteerd. Ziekte, onbetaalde schulden, ontrouw, vreemdgaan, jaloezie, het je beter voelen dan een ander of anderen vervloeken – we weten allemaal hoe fnuikend deze zaken kunnen zijn zowel voor ons persoonlijk welbevinden, als voor die van de mensen om ons heen. Emoties en toestanden die, wanneer ze ongemoeid worden gelaten en aldus grotere vormen kunnen aannemen, ondermijnend zijn voor elke vitale gemeenschap. Want je kan fantastische ideeën hebben over het inrichten van een land, volk of gemeenschap, uiteindelijk zijn die opgebouwd uit individuen – die zijn altijd de sterkste of zwakste schakel. 

Iedere Jood telt

Bij nadere beschouwing zou je kunnen zeggen dat alle vijf genoemde situaties in Naso beladen emoties of toestanden beschrijven waarin de spanning voelbaar is tussen wat nodig is om het collectief op te bouwen en de behoefte van individuen om gekend en gezien te worden. Aandacht voor de morele en fysieke weerbaarheid van de individuele leden van je volk zijn noodzakelijke voorwaarden voor de eenheid en vitaliteit van het volk.

De Torah blijkt ons in Naso twee dingen te willen zeggen: 

Hou je verre van deze vijf zaken als je je bestemming als volk wil bereiken – en als ze zich onverhoopt toch voordoen, wikkel ze dan snel en adequaat af.

Je kan in al je individualiteit en diversiteit gezien en gekend worden, en toch als eenheid opereren; daar hoef je geen vreemde bokkensprongen voor te doen – zie het relaas van de twaalf vorsten van Israël en hun geschenken voor het inwijdingsfeest van het altaar van de Mishkan.

Als altijd wijst de Torah ons de weg – ook in deze bange dagen waarop het land Israël opnieuw een oorlog uitvecht tegen haar bedreigende vijanden. Iedere Jood telt, iedere Jood is belangrijk en iedere Jood draagt bij aan de vervolmaking van de missie van Am Israel, het Volk Israel dat één is, het Volk dat Leeft.

Am Israel Chai.

Maria Cuartas, 20 mei 2021

Over Maria Cuartas 22 Artikelen
Geboren in Havana, Cuba, opgegroeid op Curacao. Familie met Cubaanse, Spaanse, Curaçaosche en Sefardische wortels. Studeerde Nederlands Recht aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Woont en werkt in Amsterdam sinds 1985. Thema’s: het leven in brede zin met aandacht voor het Joodse daarin - maar niet alleen dát.

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*