‘De enige poëtische parels van onze dagen’ (Chaim Bialik)

beeldmerk Poëzie van de twintigste eeuw

Avraham ben Yitzhak Sonne (1883-1950)

‘Een synthese van profetische en moderne gedichten. De enige poëtische parels van onze dagen’, zo noemde de bekende dichter Chaim Bialik het werk zijn weinig bekende collega Avraham ben Yitzhak Sonne.

Sonne werd geboren op 13 september 1883 in Galicië, een uithoek van het Habsburgse Rijk, in Przemysl, een stadje met vijftigduizend inwoners, waarvan een derde Joods. Zijn vader stierf toen hij nog heel jong was, de kleine Yitzhak kreeg een traditioneel religieuze opvoeding in het huis van zijn grootvader. In 1913 werd Sonne uitgenodigd om in Jeruzalem Hebreeuwse literatuur en psychologie te komen doceren. Onderweg naar Jeruzalem kapseisde zijn koets en raakte hij zwaar gewond. Hij hield er een vergroeide rug aan over. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, in 1914, keerde hij terug, naar Wenen, want Przemysl was inmiddels door de Russen bezet. Tijdens die bezetting is het huis van zijn moeder, waar zich al zijn boeken en geschriften bevonden, afgebrand en daarmee heel het archief van zijn verleden uitgewist. 

In de jaren twintig zette hij zich op verschillende manieren in voor het zionisme, maar na enkele jaren gaf hij die strijd teleurgesteld op en werd leraar aan het Hebreeuws Pedagogisch Instituut te Wenen. Daar ontmoette hij in een van de beroemde Weense koffiehuizen midden jaren dertig de schrijver Elias Canetti, die hem als ‘Dr. Sonne’ in zijn autobiografische geschriften uitvoerig en liefdevol portretteert. Ik citeer:

‘Ik zag hem, die alles gelezen had, nooit met een boek. Hij was zelf de bibliotheek die hij niet [niet meer, KK] bezat. Hij wekte de indruk of hij alles waarover je sprak, lang geleden al had gelezen. In gezelschap, te midden van veel mensen, zei hij geen woord. (…) Van iedere godsdienst die tussen ons ter sprake kwam, gaf hij op concieze wijze blijk van een soevereine kennis, maar de meeste indruk maakte op mij zijn onderlegdheid in de Hebreeuwse bijbel. Hij had iedere passage, uit welk boek ook, letterlijk paraat en vertaalde die zonder te aarzelen en te twijfelen in een beeldschoon Duits, dat mij als het Duits van een dichter in de oren klonk’ (Elias Canetti, Das Augenspiel. Lebensgeschichte 1931-1937. München 1985, blz. 145-165 ev.).

Sonne was inderdaad een dichter, maar een die bij zijn leven slechts elf gedichten heeft gepubliceerd, waarvan negen vóór 1914. In zijn nalatenschap werden nog vijf, deels onvoltooide gedichten gevonden. Ben Yitzhak schreef zijn gedichten in het nieuw Hebreeuws (Ivriet), dat hij zelf mede vorm heeft gegeven, doordrenkt van bijbelse woorden, beelden en citaten. In haar Engelse uitgave van de verzamelde gedichten verzamelde Hannan Hever veel van die verwijzingen. Een aantal daarvan heb ik in de marge van de gedichten vermeld. Sonne wordt beschouwd als een van de grondleggers van de nieuw-Hebreeuwse taal en poëzie, en vaak vergeleken met de veel bekendere Israëlische dichter Chaim Nachman Bialik (1873-1934). Bialik bewonderde Sonne. Hij schreef hem in 1909: ‘Stuur nieuwe gedichten. Er rust veel zegen op jou. Ik zie in jouw gedichten een synthese van profetische en moderne gedichten, de enige poëtische parels van onze dagen.’ 

In 1938 vluchtte Yitzhak op aandringen van Elias Canetti voor het nazi-regime naar Israël, waar hij in 1950 stierf aan de gevolgen van tuberculose. Hij werd begraven in Tel Aviv.

Met behulp van een vrij letterlijke Engelse en een vrijere Duitse vertaling, beide met aantekeningen, heb ik het aangedurfd de weinige gedichten die hij ooit publiceerde te vertalen, in de hoop tenminste een glimp op te vangen van hun door vele kenners geprezen en geëerbiedigde zeggingskracht. 

Avraham Ben Yitzhak Sonne

Avraham Sonne schreef dit zwaarmoedige gedicht in 1909, zesentwintig jaar oud, in het besef dat zijn jeugd voorbij is, en niet alleen de zijne, want er is sprake van een ‘wij’, van ‘onze jeugd’. Het feest in de tuin, de romantiek met haar bloemenkransen en rozenblaadjes, is een zoete herinnering die wordt weggevoerd ‘op het aangezicht der wateren’ (Genesis1:2!). De toekomst is duister, er is ‘avondlijk verdriet’. De jeugd is losgeraakt uit haar traditionele religieuze en sociale verbanden.  -een avondbries strijkt klagelijk langs de verlaten, verweesde, alleenstaande individuen. Er is iets dreigends, een vermoeden van wat komen gaat, alles wat de nieuwe eeuw zal brengen: de massamens, het fascisme, de wereldoorlogen, de massamoorden. Het doet denken aan dichtregels die Rainer Maria Rilke schreef op de drempel van de nieuwe eeuw:

De stille krachten testen al hun nachttij
en zien elkander duister aan.

Avraham ben Yitzhak Sonne besteedde een groot deel van zijn leven na de Eerste Wereldoorlog in dienst van de Joodse gemeenschap aan het zionistische vestigingsproject en zijn economische dimensie. Ben Yitzhak en zijn groep binnen het Zionist Executive in Londen steunden de pioniers, maar moedigden hun zelfvoorziening en onafhankelijkheid van filantropische ondersteuning van buiten – met name Amerika – aan. 

Door een kritisch rapport dat hij daarover schreef raakte hij in 1921 in conflict met de toenmalige zionistische leiders, onder wie Chaim Weizmann, later Israëls eerste president, waarna hij werd gedwongen zich terug te trekken.

‘Hoe jullie vaandels verschoten zijn’is een protestgedicht tegen de pseudo-profetische retoriek waarin de pioniers van vóór de stichting van de staat Israël worden geroemd als ‘een licht voor de volkeren’. Het gedicht zit vol citaten uit de Joodse bijbel, die Sonne van buiten kende. Enkele daarvan staan in de marge vermeld.

‘Gezegend zij die zaaien’ is het laatste tijdens zijn leven, in 1930 gepubliceerde gedicht, schreef hij in 1928, midden tussen de Eerste en de komende Tweede Wereldoorlog, waarvan hij de dreiging voorvoelde. Het is een afscheidsgedicht met een profetische lading. De dichter zich schaamt voor zijn eigen generatie die zich in de jaren na de Eerste Wereldoorlog niet bezint op de toekomst, niet ‘zijn lendenen omgordt’, maar zich wentelt in luidruchtige leugens en zo een nieuwe grote catastrofe over zich afroept. 

Dit gedicht refereert aan Psalm 126, vers 6: ‘Wie zaait in droefheid, zal oogsten in vreugde’. Het is een zegenspreuk – een beracha – aan hen die afzien van hun verdiensten en voor wie zwijgen goud is geworden. 

In een korte biografie bij de eerste uitgave van zijn werk schreef Benzion Ben Shalom Katz: ‘Met dit gedicht heeft Avraham ben Yitzhak zich uit de literatuur teruggetrokken nog voordat zijn poëzie tot volle wasdom kwam, maar verbitterd is hij nooit geworden. Zijn liefde voor het leven en zijn geloof in de toekomst bleven onveranderd groot. Als hij kinderen hoorde zingen, voelde hij een nieuw ontkiemen ‘onder de lijdenslast van de dagen’ en geeft hij een indrukwekkende zegen aan de komende dagen en de toekomstige jeugd: ‘de zegen van een die vertrekt van onder zijn loden luchten’. 


Over Kees Kok 31 Artikelen
Kees (C.G.) Kok (1948) is onafhankelijk theoloog en sinds 1980 verbonden aan Ekklesia Leerhuis Amsterdam; medewerker, vertaler (Duits) en uitgever van het werk van Huub Oosterhuis; voorzitter van de Stichting Huub Oosterhuis Fonds. Hij is gehuwd, heeft drie kinderen en vijf kleinkinderen.

1 Comment

Laat een antwoord achter aan Channa Kistemaker Reactie annuleren

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*