Monumenten en momentum

Rond de afgelopen hoogtijdagen van herdenking had ik het geluk (on-line) een buitengewoon interessante lezing te volgen. In het kader van een internationaal academisch symposium, Migration, Memory and the Visual Arts: Second-Generation (Jewish) Artists, sprak Joel Cahen over de verandering van perspectief bij de monumenten ter herinnering aan de Sjoa in Nederland. De titel van de lezing was Maps, Models, Memory: Second-Generation Art in the Netherlands. De door hem geschetste ontwikkeling weerspiegelde de verschuivingen binnen de verwerking van de grote verwoesting in de loop van “onze generaties”. 

Het eerste monument dat na de oorlog werd opgericht, was het Monument voor de Joodse Dankbaarheid (1950), gemaakt door Jobs Wertheim (1898-1977). Dit werk heeft altijd gemengde gevoelens opgeroepen, omdat het geheel voorbijging aan het oorlogsleed van al die Joden die niet zijn teruggekomen en de berooidheid van “de weinigen die ontkwamen”. Wat niet iedereen zal weten, is dat er destijds een ontwerp is gemaakt voor een ander gedenkteken, dat echter nooit gerealiseerd is: dat van de beeldhouwer Jaap Kaas (1898-1972) – zie afbeelding hierboven. Navrant detail: dit zou een ‘namenmonument’ zijn geweest.

In de decennia daarna zijn hier en daar op kleine schaal wel namen van omgekomen Joden verwerkt in monumenten, bijvoorbeeld omdat zij ambtenaar bij een van de gemeentelijke diensten waren, of omdat familie hun naam toevoegde aan een zerk die werd geplaatst op het graf van een overlevende, die na de oorlog overleed.

Pas in 1977 tekent zich een omslag af in de beeldcultuur van de herdenking. Het  Spiegelmonument ‘Nooit Meer Auschwitz’ van Jan Wolkers (1925-2007) richt zich volledig op de verwoesting die is aangericht. De verplaatsing in 1993 naar het Wertheimpark, in het hart van de vroegere Jodenbuurt, maakt de boodschap nog sterker: “De hemel blijft voorgoed geschonden.” Hier zijn we echter nog geen stap dichter bij de gedachte die Abel Herzberg in 1950 in zijn Dagboek uit Begen-Belsen neerschreef:

Er zijn geen zes miljoen Joden vermoord, er is één Jood vermoord en dat is zes miljoen keer gebeurd. Zodat je, als je werkelijk zou willen weten wat de jodenvervolging betekent heeft, zes miljoen biografieën zou moeten schrijven van deze zes miljoen enkelingen.

Die stap werd pas gezet toen Isaac Lipschits (1930-2008) in het jaar 2000 het initiatief nam om een digitaal namenmonument op te richten. Dit was (en is) weliswaar geen tastbare plek om te herdenken, maar heeft een belangrijke rol gespeeld als aanhechtpunt voor verhalen en foto’s van de mensen wier namen er genoemd worden. Vanaf die tijd zien we het momentum voor het in herinnering brengen van de levens van al die slachtoffers van de Sjoa nog jaarlijks toenemen. En dat niet alleen in cyberspace, of in de papieren wereld van het boek, maar ook fysiek. Overal ontstaan plekken, die nabestaanden of andere geïnteresseeerden een houvast bieden, waaraan blijkbaar een groeiende behoefte bestaat, ook bij de ‘derde generatie’. Denk daarbij aan de zogeheten Stolpersteine, maar ook aan de vele op particulier initiatief geplaatste plaquettes.

Dezer dagen herinner ik mij weer het indrukwekkende beeld dat (naar ik meen) Frits Barend gebruikte in zijn toespraak bij de presentatie van deel 2 uit de serie Joodse Huizen, nu vijf jaar geleden. Hij sprak over de Sjoa als over een enorme wond, die geslagen was, en die nog heel lang nodig zal hebben om te helen. En toen legde hij – heel beeldend! – uit hoe de bekende dichter én hematoloog Leo Vroman (1915-2014) heeft beschreven hoe een korstje op een wond ontstaat. Bepaalde eiwitten vormen een soort draden, die over de wond een netwerk weven, waarin de bloedplaatjes blijven steken, die verder bloeden stelpen en een dekseltje maken waaronder de heling kan plaatsvinden. De levensverhalen van slachtoffers van de Sjoa, die sindsdien van alle kanten worden aangedragen, zouden van die draden kunnen zijn, gespannen van de ene kant van het grote gat naar de andere kant – onze kant.

Over Channa Kistemaker 52 Artikelen
Is afgestudeerd (1988) als classica en heeft zich later in het Hebreeuws bekwaamd. Zij doet historisch onderzoek naar de religieus-Joodse boekcultuur in Nederland van 1815 tot nu. Ook houdt zij zich bezig met het documenteren van de grafzerken op de Joodse Begraafplaats Zeeburg, en vertaalt zij poëzie uit het Ivriet.

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*