Frum of Vrij of Allebei, navigeren door de religieuze tijdgeest

beeldmerk Joodse Vernieuwing in NL

25 anekdotes

naar aanleiding van

25 jaar Beit Ha’Chidush

Heel even zocht ik naar een foto van een erev sjabbat, vrijdagavond-viering, in de eerste jaren van Beit Ha’Chidush op de Keizersgracht naast de Rode Hoed. Heel even, want snel realiseerde ik me dat we behoorlijk strikt waren in het bewaken van de sjabbatregels ofwel we waren ‘sjomer sjabbat’. Tot op zekere hoogte, want vroom (thuis zeiden we frum op z’n jiddisj want vroom klinkt zo katholiek) waren we in geen enkel opzicht. 

Het liberale jodendom was een relatieve nieuwkomer in het Nederlands joodse landschap, voor de oorlog meegekomen met Duitse vluchtelingen. Vijftig jaar na de oorlog was liberaal helemaal niet zo vrij zoals de jekkes, zo werden Duitse joden genoemd, wilden zijn. Toen ik midden jaren tachtig de Liberaal Joodse Gemeente (LJG) leerde kennen was zij behoorlijk conservative, zoals een stroming in de VS en Israel heette tussen Reform en orthodoxie. Wat opviel was dat de Nederlandse liberalen nogal apologetic, verdedigend, waren naar de grotere en oudere NIK. Ze wilden nadrukkelijk geaccepteerd worden door het joodse establishment, toen vertegenwoordigd door de traditionele gemeenten (NIK/NIHS/PIG) en de besturen van de meeste joodse instellingen1. Dat betekende dat ze traditioneel wilde zijn in allerlei opzichten, zoals ‘alleen hebreeuws in de sidoer’, zie mijn sidoerverhaal. In tientallen details voelde je bij de liberalen het streven naar acceptatie door de orthodoxe grote broer. 

als door een wesp gestoken

Er was een flinke ruimte naast de LJG voor lossere vormen, cultureel meer eigentijds, met volledige gelijkwaardigheid van vrouwen en de mogelijkheid openlijk gay te zijn. Die ruimte was zo groot dat BHC al snel de drukst bezochte vrijdagavondendiensten verzorgde. Daarmee was het jonge BHC nog geen joodse gemeente. We realiseerden ons dat daar een complexe joodse infrastructuur voor nodig is, van wieg tot graf. Die eerste vijf jaar op de Keizersgracht waren vooral een tamelijk zorgeloos feest. En dat was heerlijk, zeker voor mensen zoals ikzelf die jarenlang verkeerden in post-Shoa, tweede-generatie kringen. Daar ging het over de nawerking van de grote vernietiging, over de trauma’s van onze ouders en hoe we navigeerden langs de angsten voor de buitenwereld en moesten omgaan met een familie-arm of zelfs familieloos bestaan. De sjabbatavonden, de feestdagen die we vierden, de Tora-studie, gingen over het rijke erfgoed dat door geen Shoa (hellevuur) vernietigd kan worden. Het was bevrijdend en er ontstond een familiegevoel. 

Al snel begreep ik waarom de LJG zo apologetic was richting het establishment want datzelfde joodse establishment, een kwart eeuw terug inclusief de LJG zelf, reageerde als door een wesp gestoken op de nieuwe eend in de bijt. Direct in my face, of indirect via lasjon hara (kwaadspreken) kregen we in allerlei varianten te horen ‘niet joods te zijn’ dat wil zeggen dat we ons niet hielden aan wat werd gezien als de Hollands-joodse minhag – ‘zoals we het nu eenmaal doen’. Dat betekende je conformeren aan het orthodoxe of het liberale rabbinaat. Meer smaken waren er niet als je je begaf op het joods-religieuze terrein. “Je kan helemaal geen joodse gemeente oprichten”, kreeg ik te horen van een wijsneus die dacht dat alleen rabbijnen daartoe bevoegd waren. Een vriendelijke dame uit orthodoxe kring zei me dat onze diensten leken op een ‘Pinkstergemeente’. Ons vergelijken met een christelijke, nog wel een evangelische gemeente, was een diepe belediging. Daar kan je een joodse club echt mee wegzetten, in de praktijk excommuniceren als niet-joods, wat een informele cherem (ban) betekende, zeker als het woord ‘Pinkstergemeente’ uit de mond komt van een telg uit een bekende rabbijnenfamilie. Ik was in shock toen ik het hoorde, ondanks de goede bedoeling want, zo zei ze: “er wordt zo vrolijk gezongen bij BHC”.

Een vooraanstaand LJG’er waarschuwde me dat als we doorgingen zonder rabbinaal toezicht er rare mensen zouden afkomen op de jonge gemeenschap. Een waarschuwing met een zekere realiteitszin, maar het was vooral een waarschuwing dat het LJG-rabbinaat ons niet zou erkennen. Daarmee kopieerden de ‘waakzame’ LJG’ers, ongetwijfeld zonder het te beseften, de houding van de orthodoxen richting LJG. Dit vermoeden van niet-erkennen werd bevestigd toen de LJG-rabbijn onze eerste rabbijn weigerde met rabbijn aan te spreken. Hij noemde haar ietwat meesmuilend ‘religieus voorganger’2. Iemand die de titel rabbijn mocht dragen werd bepaald door hun eigen rabbinale college. Op hun beurt werd dat liberale college niet erkend door de NIK/NIHS/PIG. Zo leek het alsof de LJG enige genoegdoening kreeg uit hetzelfde gedrag dat de NIK haar aandeed…

navigatiestrategie

Wegblijven uit deze benauwde religieuze tijdgeest was de beste navigatiestrategie. Vooral omdat ik wist, dankzij mijn contacten in de Angelsaksisch-joodse wereld en de Amerikaanse expats die zich snel bij BHC thuisvoelden, dat wij aansloten bij ontwikkelingen in de internationale joodse wereld. Een veel grotere, boeiender en meer eigentijdse religieuze ruimte waar we graag in verkeerden. 

Een derde soort uitsluiting kwam uit een voor mij persoonlijk heel pijnlijke hoek, het NIW. Ik was sinds september 1995, dus kort voor de conceptie van BHC, werkzaam als wetenschapsmedewerker van ons aller joodse weekblad. Ik schreef onder pseudoniem de academische rubriek Periodica Judaica. Onder een penname om te voorkomen in een hokje – waar joods Nederland zo dol op was – te worden weggezet. Ik werd, voor BHC bestond, geassocieerd met Naches (het joods café begin jaren negentig), Jonag en Sjalhomo, marginale clubs gezien vanuit de gevestigden. Die schrijversnaam werkte, mijn rubriek werd gelezen zonder denominatieve associaties. 

Toen de redactie van het NIW doorhad dat zich een kleine revolutie afspeelde op de Keizersgracht zond zij de jongste medewerker naar een erev sjabbatdienst met de kennelijke opdracht het on-joodse van ons te laten zien. De verslaggeefster zag een heel levendige club met Ken Gould als chazzan in topvorm, maar schreef een dermate denigrerend artikel (diep weggestopt in mijn BHC-archief en daarom kan ik niet letterlijk citeren) dat dit jarenlang een negatief effect had op de perceptie van het Huis van Vernieuwing. 

Waarom ik er hier op kom, is om te vertellen dat het NIW, altijd voorzichtig opererend om vroom en vrij binnenboord te houden, aanzienlijk minder sjomer sjabbat was dan wij als progressieve gemeente. Zij maakten volop foto’s. De foto die ze paginagroot plaatsten bij hun verhaal (ik heb onthouden: “een club mensen die zingen en op z’n Amerikaans elkaars hand vasthouden”) was van het enige hoogblonde meisje die avond. Een jongedame met lang stijl haar en zo’n gaaf, zacht gezichtje waar generaties lang welvaart uit spreekt. Dat klopte, dit meisje kwam uit de Alblasserwaard waar ze opgroeide in een protestants-christelijk gezin dat zwijmelde met het ‘oude volk’. Het meisje wilde meer dan dat, ze wilde ertoe behoren. En meldde zich, kort na het artikel in Trouw over de virtuele rabbijn aan bij de enige joodse gemeente die openheid in haar vaandel droeg. Openheid die was bedoeld voor allerlei soorten joden, vooral de ongebondenen, meest seculiere joden, joden die elders niet werden geaccepteerd (omdat ze niet de juiste papieren of de juiste moeder hadden), die zich elders niet thuis voelden, en de partners en gezinsleden van dit bonte gezelschap. Niet voor mensen uit de dominante christelijke meerderheid die zich vol overgave de cultuur en religie van een kleine minderheidsgroep toeëigenden. De nieuwe ‘open’ sjoel van de getraumatiseerde Nederlands joodse gemeenschap moest hier mee leren omgaan.3

mix van vroom en vrij

In de praktijk creëerden we op de vrijdagavonden een religieuze sfeer met een goed werkbare mix van vroom en vrij. De diensten volgden de traditionele minhag – met alle ‘verplichte’ onderdelen – en we waren vroom in het bewaken van de sjabbatsfeer door het maken van foto’s niet toe te staan, geen elektrische apparatuur te gebruiken, dus geen versterking van droosje en chazzanoet, niet aanbellen (er stond altijd iemand buiten om laatkomers binnen te laten) en een oneg (borrel met hapjes na de dienst) in kosher style. Dat laatste was exemplarisch voor de religieuze ruimte die we vonden tussen vroom en vrij. We hielden ons aan de spijswetten, maar zonder rabbinaal toezicht. We hielden het voedsel vegetarisch om niet te hoeven kiezen tussen vlees- en melkkost, maar we controleerden niet op onzichtbare resten treife (niet-kosjer). Het begrip kosher style, dat ik begin jaren negentig oppikte in de Verenigde Staten, stond model voor de identitaire ruimte die we zochten: met beide voeten herkenbaar in de joodse traditie, maar wel eigentijds en soms eigenwijs. 

1 van het Nieuw Israëlitisch Weekblad tot en met de Joodse Invalide, er waren toen nog veel meer joodse instellingen, meest overgebleven van voor de oorlog, dan vandaag de dag. 

2 LJG-rabbijn in de TV-documentaire over BHC naar aanleiding van de benoeming van de eerste vrouw als rabbijn in Nederland, uitgezonden door Twee Vandaag, NPO 2, najaar 2005.

3 Later zou voor deze groep een joodse gemeente in Delft worden opgericht, Klal Israel, ofwel ‘geheel Israel’. Hun outreach naar ‘anderen’ (hier: mensen die niet zijn geboren in een – deels – joodse familie of een gioer hebben gedaan) is heel krachtig en voorziet zeker in een behoefte. 

Over Bloom 138 Artikelen
Achter Bloom gaat Wanda F Bloemgarten schuil. Socioloog en wetenschapsjournalist, onder meer Elsevier Science Publishers. Voor het NIW ontwikkelde zij de academische rubriek Periodica Judaica. Liefhebber van swingende diensten, actuele kunst en minimal music. Lid van NIHS/Amos en twee tennisclubs. Mede-oprichter en eindredacteur van De Vrijdagavond.

4 Comments

  1. Beste “Bloom” jouw artikel Frum of Vrij brengt mij met een glimlach terug naar wijlen Chazzan Meier Mossel z.l. uit Den Haag.
    Hij zat daar zo in zijn leunstoel en zei op de hem bekende vriendelijke toon:” Vroom? Dat is de compagnon van Dreesman.” Een hartelijke groet, sjabbat sjalom.

  2. Zo conservatief was de LJG in Amsterdam tijdens de jaren 80 niet. Mannen en vrouwen zaten naast elkaar. Vrouwen konden opgeroepen worden als zij dat wilden. Meisjes konden bat mitzvah worden en uit torah laaienen.

    • dank voor deze aanvulling. Ik doel op het feit dat in de progressieve gemeentes in de US vrouwen keppels en talliet droegen, rabbijn en chazzan(iet) waren. Kortom religieus geheel gelijkwaardig waren. Voor mijn gevoel liep joods Nederland twintig jaar achter. Maar alle respect voor mensen die dat anders beleefden en zich binnen de joodse gemeenschap sterk maakten voor de positie van vrouwen in de tweede feministische golf. Brenda, een verhaal over deze periode is van harte welkom in De Vrijdagavond!

Laat een antwoord achter aan Bloom Reactie annuleren

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*